Meiners E. – Oostfriese Catechismus

E. Meiners Oostfriese Catechismus € 78,-

KORT ONTWERP

VAN DE

LEER DER WAARHEID

OF DE

OOSFRIESE

CATECHISMUS

Schriftmatig verklaard, uitgebreid en tot oefening der godzaligheid aangedrongen, tot dienst dergenen die op de kennis der Goddelijke waarheden en de betrachting van godsvrucht belust zijn

DOOR

EDUARD MEINERS

Predikant te Emden

Naar de tweede druk

INHOUD

EERSTE ZONDAG Blz. 1

Vraag 1. Tot welk einde zijt gij een mens geschapen?

Antwoord. Opdat ik een beeld Gods zij, en mijn God en Schepper erkennen, loven en dienen zou.

TWEEDE ZONDAG 15

Vraag 2. Tot welk einde zijt gij een Christen geworden?

Antwoord. Opdat ik, die door de overtreding van onze eerste ouders in zonde en dood gevallen, en wederom door Christus Jezus’ voldoening van zonden en dood gered ben, een erfgenaam van het eeuwige leven zou worden.

DERDE ZONDAG 38

Vraag 3. Waaruit zijt gij verzekerd dat gij een waarachtig Christen, en zodanige weldaden van Christus deelachtig zijt?

Antwoord. Ten eerste uit het getuigenis des Heiligen Geestes, Die aan mijn geest door het geloof in Jezus Christus mijn Hogepriester getuigenis geeft, dat ik een kind Gods ben. Ten tweede, uit de wil en lust, welke ik naar de inwendige mens door de Geest Gods in mij gevoel om God de Heere te dienen.

VIERDE ZONDAG 56

Vraag 4.. Hoe moet gij dan God dienen?

Antwoord. Niet zoals mijn eigen goede mening, verstand of wijsheid verdicht; maar op zulk een wijze als God zelf in Zijn Heilig Woord geopenbaard, en door Zijn heilige wet van de mens geëist heeft.

Vraag 5. Hoe luidt die wet?

Antwoord. De wet begrijpt tien geboden, welke aldus luidt

Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. Enz.

VIJFDE ZONDAG 75

Vraag 8. Wat leert gij uit het eerste gebod?

Antwoord. Dat ik mijn hoop en al het vertrouwen mijns harten niet op enige afgoden of schepselen, maar alleen op de enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest zetten moet.

ZESDE ZONDAG 88

Vraag 9. Wat leert gij uit het tweede gebod?

Antwoord. Dat ik God de Heere ook zelfs uitwendig in geen beelden of naar een andere verdichte godsdienst, maar alleen naar Zijn geboden, ingestelde plichten en godsdienst, in geest en waarheid aanbidden en dienen zal.

ZEVENDE ZONDAG 105

Vraag 10. Wat leert gij uit het derde gebod?

Antwoord. Dat ik God de Heere en Zijn heilige Naam, daartoe ook Zijn Woord, inzettingen en werken, niet door enige lichtvaardigheid of lastering ontheilig; maar met alle eerbied erkennen, belijden, prediken, aanroepen, loven, dienen en danken.

ACHTSTE ZONDAG 118

Vraag 11. Wat leert gij uit het vierde gebod?

Antwoord. Dat ik met mijn huisgezin de sabbat of de rustdag des Heeren, ons tot welvaren van het lichaam en de ziel verordineerd, niet in lichamelijke arbeid noch in onnutte ledigheid, ijdele handelingen of werken des vleses doorbrengen; maar deze door oefening des geloofs, heilige instelling en goede werken, van God geboden, tot prijs van Zijn Naam heiligen, en tot welvaren van het lichaam en der ziel doorbrengen zal.

NEGENDE ZONDAG 135

Vraag 12. Wat leert gij uit het vijfde gebod?

Antwoord. Dat ik mijn vader en moeder, grootouders en broodheren, daartoe ook mijn kerkdienaren en overheid, moet eren, groot en waardig achten; ja, hen in alles dat niet tegen God is gehoorzaam zijn, en mij aan hen, naar dat een iegelijks beroeping is, in alles dankbaar betonen.

TIENDE ZONDAG 147

Vraag 11. Wat leert gij uit het zesde gebod?

Antwoord. Dat ik op mijn naaste, hij zij mijn vriend of vijand, niet mag toornen, veel minder deze haten noch doden; maar dat ik hem integendeel moet verdragen, liefhebben en voor alle schade of gevaar van het lichaam en der ziel beschutten en beschermen.

ELFDE ZONDAG 158

Vraag 14. Wat leert gij uit het zevende gebod?

Antwoord. Dat ik alle onkuisheid, hoererij, echtbreuk en alle overdadigheid, nevens alle oorzaken en gelegenheden die mij tot onkuisheid trekken kunnen, zal vermijden; en daarentegen de kuisheid, eerbaarheid en matigheid in alle dingen, beide in en buiten de echtelijke staat zal lieven en beschermen.

TWAALFDE ZONDAG 170

Vraag 15. Wat leert gij uit het achtste gebod?

Antwoord. Dat ik het goed van mijn naaste niet mag stelen, ook niet door enige schijn van recht of enige andere list, of door gierigheid, hem hetzelve onttrekken of onthouden; maar dat hij daarentegen zijn goed en nering moet verbeteren, en mijzelf, als ook de rechte armen en nooddruftigen van mijn arbeid onderhouden.

DERTIENDE ZONDAG 184

Vraag 16. Wat leert gij uit het negende gebod?

Antwoord. Dat ik mijn tong bewaren, alle leugen en achterklap haten, en in al mijn doen en laten de waarheid lieven en bevorderen, en mijns naasten schande, als mijn eigen, naar de regel der liefde bedekken moet.

VEERTIENDE ZONDAG 195

Vraag 17. Wat leert gij uit het tiende gebod?

Antwoord. Ten eerste, dat ik tegen de wil Gods de minste lust noch beweging van het gemoed hebben mag; maar dat ik al mijn lust tot Gods eer en ten beste van mijn naasten moet besturen. Ten tweede, leer ik ook uit dit gebod, dat ik inwendig en uitwendig heilig moet zijn, en God de Heere in volmaakte gehoorzaamheid dienen; gelijk dit de inhoud van de wet ook meebrengt.

Vraag 18. Welke is de hoofdsom en inhoud der wet van welke gij spreekt?

Antwoord. O Israël! gij zult de Heere uw God liefhebben met uw gehele hart en met uw gehele ziel, met al uw vermogen; en gij zult uw naasten liefhebben als uzelven. Aan deze twee geboden hangt de ganse Wet en de Profeten.

VIJFTIENDE ZONDAG 211

Vraag 19. Zijn nog alle mensen verbonden om deze geboden volkomen te onderhouden?

Antwoord. Zekerlijk alle! In de dag des Heeren zal er ook zelfs niet één heiden zijn dewelke de consciëntie wegens de overtreding van deze geboden niet zou beschuldigen en verdoemen.

Vraag 20. Welk loon zal God de gehoorzamen, en welke straf zal Hij de ongehoorzamen geven?

Antwoord. Aan degenen die Zijn geboden volkomen gehoorzaam zijn, zal Hij het eeuwige leven, en aan de ongehoorzamen de eeuwige dood en verdoemenis geven.

Vraag 21. Kunnen dan de geboden Gods wel volkomen, zoals gezegd is, gehoorzaam zijn?

Antwoord. Voor de val konden wij wel; maar na de val kunnen wij dat in deze gebroken natuur op generlei wijze doen; want de wet is geestelijk, maar wij zijn zwak en vleselijk, verkocht onder de zonde.

Vraag 22. Zegt gij dan van alle mensen dat niemand onder de wet deze volkomen kan onderhouden?

Antwoord. Zonder twijfel; want er is wel een aanvang, vlijt en wil tot de onderhouding der wet in de gelovigen, door de kracht des Heiligen Geestes. Maar geen volkomenheid, welk in het oordeel Gods kan bestaan, om daardoor het leven te verkrijgen.

ZESTIENDE ZONDAG 227

Vraag 23. Overmits wij nu vanwege onze verdorven natuur de wet niet kunnen genoeg doen, noch het eeuwige leven door onze werken verkrijgen; waarom heeft dan God de wet aan ons arme verdorven mensen gegeven?

Antwoord. Ten eerste, opdat de wet ons klaar voor ogen houde hoedanig wij zijn, en wat wij doen of laten moeten. Ten tweede, en inzonderheid opdat ze ons overtuige, dewijl wij in ons de gerechtigheid Gods in de wet uitgedrukt, niet hebben, dat wij met recht, als uit onszelf, van het eeuwige leven vervreemd en de toorn Gods, vloek, dood en verdoemenis vanwege onze zonden onderworpen zijn.

ZEVENTIENDE ZONDAG 252

Vraag 25. Zo moeten wij dan nevens de leer der wet, tot zover verklaard, ook in Jezus Christus geloven?

Antwoord. Jazeker! want zonder geloof is het onmogelijk God te behagen; ook komt daaruit voort de nieuwe gehoorzaamheid der goede werken in de kinderen Gods, waarop zij zich tot Gods eer en des naasten nut met ijver gedurig toeleggen.

Vraag 27. Wat is het ware geloof?

Antwoord. Een ontwijfelbaar toevoorzicht of vertrouwen, door Gods Woord van de Heilige Geest in onze harten verwekt, op de goede zaligmakende gunst van de hemelse Vader jegens ons, welke door de verdiensten van onze enige Middelaar Jezus Christus verworven is.

ACHTTIENDE ZONDAG 271

Vraag 28. Wat moeten wij geloven?

Antwoord. Even datgene, dat in een korte hoofdsom uit de Heilige Schrift op het allerduidelijkste in de twaalf artikelen van ons Christelijk geloof vervat is.

Vraag 29. Hoe luiden die artikelen?

Antwoord.

Het eerste artikel.

Ik geloof in God, de Vader, de Almachtige, Schepper des hemels en der aarde. Enz.

NEGENTIENDE ZONDAG 304

Vraag 31. Wat gelooft gij in het tweede hoofdartikel van Jezus Christus?

Antwoord. Dat Jezus Christus is de ware, eeuwige en eniggeboren Zoon des Vaders, ware God met God, door Welke alle dingen geschapen zijn; die ik daarom, dat Hij ons verlost heeft, voor onze Heere en Verlosser erken.

TWINTIGSTE ZONDAG 326

Vraag 32. Hoe heeft Hij het ambt van onze verlossing verricht?

Antwoord. Op zulk een wijze, als de volgende artikelen leren.

Vraag 33. Wat gelooft gij volgens de inhoud van het artikel, Die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria?

Antwoord. Ik geloof, dat de Zone Gods op de bestemde tijd, naar de belofte, het zaad van Abraham, door de kracht des Geestes, van de maagd Maria, rein, zonder alle bevlekking der zonde heeft aangenomen; en dat Hij de ware beloofde Vrucht der lendenen Davids, en vlees en bloed dat de kinderen hebben, deelachtig geworden, en alzo een waarachtig Mens, ons in alles gelijk, uitgenomen de zonden, geboren is; zodat Hij nu de ware God en Mens in één Persoon zijnde, onze enige en eeuwige Middelaar en Hogepriester is.

EEN EN TWINTIGSTE ZONDAG 342

Vraag 34. Wat heeft Jezus Christus, als onze Middelaar en Hogepriester, tot verlossing van ons gedaan?

Antwoord. Hij heeft geleden onder de rechter Pontius Pilatus, is gekruist, gestorven en begraven, en nedergedaald ter helle.

Vraag 35. Wat gelooft gij hierin?

Antwoord. Ik geloof, dat Jezus Christus mijn Hogepriester Zichzelven tot mijn verlossing aan het kruishout opgeofferd, en in Zijn lichaam de allergruwelijkste dood en straf die wij naar de wet schuldig waren, geleden heeft.

Vraag 36. Wat meer?

Antwoord. Dat Hij ook daarbenevens in de aanvechtingen van het uiterlijk tijdelijk lijden, inwendig in zijn ziel de toorn Gods en de pijnen der hel gesmaakt, en mij daarvan verlost heeft, en tot zekerheid van Zijn dood en heiliging van mijn begraving begraven is.

TWEE EN TWINTIGSTE ZONDAG 359

Vraag 37. Heeft onze Hogepriester ook meer tot onze verlossing gedaan?

Antwoord. Ja, Hij is ten derden dage weder opgestaan van de doden.

Vraag 38. Wat gelooft gij hierin?

Antwoord. Ik geloof en belijd, nademaal Christus Jezus de wet volkomen gehouden had, en Hem daarom naar de belofte der wet het eeuwige leven toekwam, dat Zijn lichaam in het graf niet verrot is; maar dat Hij Zijn ziel, gelijk recht en billijk was, ten derden dage door Zijn Goddelijke levende kracht weer tot Zich genomen heeft, en van de doden opgestaan is, en Zich alzo als een Overwinnaar der zonde, des doods en der hel bewijzende, heeft Hij voor ons de ware gerechtigheid en het eeuwige leven weergebracht.

DRIE EN TWINTIGSTE ZONDAG 373

Vraag 39. Wat gelooft gij meer van Christus, dat Hij tot ons nut en zaligheid gedaan heeft?

Antwoord. Hij is opgevaren ten hemel, en heeft Zichzelven gezet ter rechterhand Gods des almachtigen Vaders.

Vraag 40. Wat gelooft gij hierin?

Antwoord. Ik geloof, dat mijn Heere Jezus Christus naar Zijn menselijke natuur, niet meer lichamelijk hier op aarde, maar van de aarde in de wolken opgenomen, en bij Zijn Vader in de hemelen is; en daar in heerlijkheid over alle schepselen regeert, vanwaar Hij ons door Zijn Geest en Goddelijke kracht gedurig tegenwoordig is, en Zijn gemeente tot aan het einde der wereld verhoort, regeert, beschut en beschermt.

VIER EN TWINTIGSTE ZONDAG 389

Vraag 41. Wat zal Christus meer tot onze zaligheid uitrichten?

Antwoord. Hij zal vandaar komen, om te oordelen de levenden en de doden.

Vraag 42. Wat gelooft gij hierin?

Antwoord. Ik geloof, dat Hij ten jongsten en laatsten dage met Zijn verheerlijkt lichaam, waarin Hij opgevaren is in Zijns Vaders heerlijkheid, met Zijn engelen in de wolken van de lucht wezenlijk en zichtbaar, gelijk Hij voor de ogen van Zijn discipelen weggenomen werd, zal wederkomen; om degenen te oordelen die alsdan in Zijn toekomst nog levend zullen zijn, en ook degenen die van het begin der wereld dadelijk zullen gestorven zijn.

VIJF EN TWINTIGSTE ZONDAG 405

Vraag 43. Wat gelooft gij in het derde hoofdartikel van de Heilige Geest?

Antwoord. Dat de Heilige Geest met God de Vader en de Zoon, één enig en eeuwig God is, en mij, met allen die Christus toekomen, heiligt, het geloof in onze harten inwerkt, en ons alzo tot een nieuw leven en inwendige hoop van onze zaligheid wederbaart, in alle drukkende noden troost, sterkt, leert, vermaant en in alle waarheid leidt.

Vraag 44. Zijn dan deze drie Personen, Vader en Zoon en Heilige Geest, de enige en waarachtige God?

Antwoord. Gewisselijk; want zo leert ons de gehele Heilige Schrift, en onze Doop, in welke wij in geen ander dan in één God, en nochtans naar Christus’ bevel in de Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes gedoopt worden.

ZES EN TWINTIGSTE ZONDAG 428

Vraag 45. Wat gelooft gij in het artikel, één heilige, algemene, Christelijke Kerk?

Antwoord. Ik geloof, dat mijn Heere Jezus Christus uit deze verdorven boze wereld, door de Heilige Geest en de stem van het heilig Evangelie, voor Zichzelf van het begin der wereld een heilige, eeuwig blijvende Kerk of gemeente der uitverkorenen vergadert, en onderhoudt; van welke gemeente ik belijd dat ik een lidmaat ben.

ZEVEN EN TWINTIGSTE ZONDAG 449

Vraag 46. Wat goeds ontvangt deze gemeente?

Antwoord. Dat alles wat de volgende artikelen en woorden begrijpen, namelijk gemeenschap der heiligen, vergeving der zonden, wederopstanding des vleses, en een eeuwige leven.

Vraag 47. Hoe verstaat gij de woorden, gemeenschap der heiligen?

Antwoord. Ik versta die alzo, dat gelijk de ware ledematen van Christus’ gemeente aan haar Hoofd en aan al Zijn weldaden met elkander gemeenschap hebben, zij ook alzo door de liefde hun gaven tot opbouwing gemeen hebben.

ACHT EN TWINTIGSTE ZONDAG 465

Vraag 48. Wat gelooft gij in het artikel, vergeving der zonden?

Antwoord. Ik geloof, dat er in Christus’ gemeente voor boetvaardigen en gelovigen, alleen uit enkele genade, door de enige Middelaar Jezus Christus onze Heere, een ware en eeuwige vergeving der zonden is.

NEGEN EN TWINTIGSTE ZONDAG 491

Vraag 49. Wat gelooft gij in de twee laatste artikelen: Wederopstanding des vleses en een eeuwig leven?

Antwoord. Ik geloof, dat een iegelijk lidmaat van Christus’ gemeente van het begin der wereld, hoe verachtelijk die hier ook geweest en gestorven mag zijn, op de dag van het laatste oordeel in zijn eigen lichaam, waarin hij hier geleefd heeft, tot onuitsprekelijke heerlijkheid uit de lichamelijke dood weer opstaan zal, en het eeuwige leven met zijn Hoofd naar lichaam en ziel beërven en bezitten.

Vraag 50. Wat zal de onboetvaardigen, goddelozen en ongelovigen, die Christus en zijn gemeente hier veracht hebben, wedervaren?

Antwoord. Die zullen in hun lichamen ook wel van de tijdelijke dood weer opstaan; maar tot hun eeuwige schande. En zij zullen alzo nevens hun hoofd, de duivel, met lichaam en ziel in de afgrond der hel verstoten en eeuwig verdoemd worden.

DERTIGSTE ZONDAG 511

Vraag 51. Kan ook de rechte ware gemeente van Christus wel uiterlijk gekend worden, alhoewel die door de hele wereld verstrooid is?

Antwoord. God de Heere heeft een zekere dienst in Zijn Kerk ingesteld, namelijk de zuivere verkondiging van het heilig Goddelijk Woord, het rechte gebruik der heilige Sacramenten, en de uiterlijke tucht der Kerk. Welke dienst de ware Christelijke gemeente gedurig onderhoudt, zover zij deze recht en zuiver hebben en verkrijgen kan; en zij wordt daardoor van alle goddeloze vergaderingen afgezonderd.

Vraag 52. Waarin bestaat de reine verkondiging van het heilig Goddelijke Woord?

Antwoord. In de rechte verklaring van de wet en van het heilig Evangelie; van welke dingen tot hiertoe in deze Catechismus gesproken is.

EEN EN DERTIGSTE ZONDAG 527

Vraag 53. Wat zijn de Sacramenten der Christelijke gemeente?

Antwoord. Het zijn heilige handelingen of uiterlijke plichten, van de Heere Jezus in Zijn gemeente verordineerd, en om onzer zwakheid wil nevens de leer van het heilig Evangelie ingesteld.

Vraag 54. Tot welk einde?

Antwoord. Ten eerste, opdat ze ons de beloften van het heilig Evangelie, van de onverdiende vergeving van onze zonden, en de gemeenschap van Christus’ gerechtigheid, op het allerduidelijkste zouden voor ogen stellen, betuigen en verzegelen, en ons geloof op de goede gunst Gods en Christus’ verdiensten oefenen en sterken. Ten andere, opdat ze ons wederom van onze plicht nevens God en onze naasten zouden vermanen, en tot dankbaarheid, liefde, trouw en gehoorzaamheid aan Zijn wil, bewegen.

Vraag 55. Hoeveel zodanige Sacramenten zijn er?

Antwoord. Twee, namelijk de Doop en het Nachtmaal, allebei van de Heere Christus zeer ernstig aan ons bevolen.

TWEE EN DERTIGSTE ZONDAG 542

Vraag 56. Hoe luidt het bevel van de Doop?

Antwoord. Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde; daarom gaat henen in de gehele wereld, predikt het Evangelie alle creaturen, deze dopende in den Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Waaraan Hij Zijn belofte verder hangt, en zegt: Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.

Vraag 57. Wat is de Heilige Doop?

Antwoord. Een heilige inzetting Gods, door welke alle ledematen van Christus’ gemeente, zowel de onmondige kinderen als de volwassen gelovigen, met water in de Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, recht gedoopt worden.

DRIE EN DERTIGSE ZONDAG 555

Vraag 58. Waartoe heeft God de Doop eindelijk ingesteld?

Antwoord. Voornamelijk tot dit einde, opdat Hij mij en alle ledematen van Christus’ gemeente daardoor krachtig voor ogen stelt, betuigt en verzegelt, dat wij, al zijn wij van nature zondaren, onrein, kinderen des toorns, evenwel zo zeker van al onze zonden door Christus gewassen, met Zijn gerechtigheid bekleed, en tot Zijn kinderen aangenomen zijn, als onze lichamen in de Doop met water gedoopt, besprengd of gewassen worden.

Vraag 59. Betuigt ons dan de Doop alleen de vergeving van onze aangeboren en vorige zonden, die wij voor de Doop begaan hebben?

Antwoord. Neen; maar ook een zekere en gedurige vergeving van al onze zonden, welke wij door ons gehele leven uit zwakheid bedrijven, en van welke wij vergeving door Jezus Christus, in geest en geloof, van God de Heere zullen bidden.

Vraag 60. Tot welke einde is de Doop verder ingezet?

Antwoord. Opdat deze ons vermane, dat wij al de dagen van ons leven moeten ophouden te zondigen, en ons verdorven vlees met al haar lusten doden, en in nieuwigheid des levens wandelen.

VIER EN DERTIGSTE ZONDAG 573

Vraag 61. Waaruit bewijst gij dat de kinderen der gemeente gedoopt moeten worden?

Antwoord. Nademaal deze tot het verbond en tot de gemeente Gods behoren, en daaraan uit genade de gemeenschap des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes met de eeuwige zaligheid toekomt. Insgelijks, nademaal de Doop is ingesteld tot verzegeling van zodanige en dergelijke genade, als door welke zij tot kinderen aangenomen, voor boetvaardigen, gelovigen, heiligen, en als zulken die het Rijk Gods aannemen, van God gerekend worden. Desgelijks, nademaal wij allen die tot het lichaam behoren, zonder onderscheid der ledematen tot één lichaam gedoopt worden, en Christus Zijn gemeente geliefd heeft, en ook voor de kinderen der gemeente gestorven is; zo mag de Doop niet meer aan kinderen als aan de volwassenen geweigerd worden.

Vraag 62. De kinderen verstaan evenwel de verborgenheid van de Doop niet?

Antwoord. Dat is wel waar; maar hier moet geweten worden: Ten eerste, dat de aangeboren zwakheid en zondigheid der natuur, welke Christus gedragen heeft, en aan deze om Zijnentwil niet toegerekend wordt, niet kan afweren dat God hun Zijn genade verzegelt, gelijk het in de besnijdenis geschiedde; in welke plaats de Christelijke gemeente de Doop van de Heere ontvangen heeft. Ten andere, dat de Doop, aan de kinderen bediend, wegens hun onkunde niet onnut is; anders moest het ook onnut geweest zijn dat Christus de kleinen, nog geen kennis hebbende kinderen, zegende en de handen op hen legde.

VIJF EN DERTIGSTE ZONDAG 589

Vraag 63. Hoe luidt de instelling van het Nachtmaal?

Antwoord. Onze Heere Jezus, in de nacht in welke Hij verraden werd, nam Hij brood, en als Hij gedankt had, brak Hij het, en zeide, neemt, eet, dat is Mijn lichaam dat voor u gebroken wordt; doe dat tot Mijn gedachtenis. Desgelijks nam Hij ook de drinkbeker na het eten des Avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed, dat voor u en voor velen vergoten wordt tot vergeving der zonden. Doe dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken tot Mijn gedachtenis; en zij dronken allen uit dezelve.

Vraag 64. Wat is Christus’ Nachtmaal?

Antwoord. Het is een heilige handeling, welke naar haar geheim in zich begrijpt de gemeenschap van Christus’ ware lichaam en bloed, van de Heere Jezus Christus Zelf, in het genieten van brood en wijn, tot Zijn gedachtenis ingesteld, om in de vergadering, naar Zijn bevel, totdat Hij komt, te onderhouden.

ZES EN DERTIGSTE ZONDAG 605

Vraag 65. Tot welke einde is het Nachtmaal voornamelijk ingesteld?

Antwoord. Ten eerste, opdat het aan alle gelovigen, door de kracht des Heiligen Geestes, betuigt, verzekert en verzegelt de zalige gemeenschap van Christus’ lichaam en bloed, met alle vruchten en gaven, welke Hij ons door Zijn lichaam en bloed verworven heeft.

Vraag 66. Waaruit bewijst gij dat?

Antwoord. Uit de woorden van het Nachtmaal; want als Hij ons gebiedt Zijn lichaam te eten en Zijn bloed te drinken, dat is, door het geloof onze spijze en drank ten eeuwigen leven van Zijn lichaam en bloed te nemen; zo doet Hij er deze woorden bij: Dat voor u gegeven wordt, alsmede, dat voor u vergoten wordt tot vergeving der zonden.

Vraag 67. Wat verstaat gij daaruit?

Antwoord. Nademaal wij Zijn lichaam en bloed deelachtig zijn, zijnde vlees van Zijn vlees, en been van Zijn benen, ja, naardien Hij ons Hoofd, en wij Zijn ledematen zijn door het geloof, zo versta ik daaruit, dat wij alles deelachtig zijn, wat Hij door de offerande van Zijn lichaam en door de uitstorting van Zijn bloed verworven heeft, namelijk verzoening met God de Vader, vergeving der zonden, gerechtigheid en het eeuwige leven.

ZEVEN EN DERTIGSTE ZONDAG 629

Vraag 68. Waartoe is het Nachtmaal verder ingesteld?

Antwoord. Opdat het Christus’ dood in gedurige gedachtenis zou houden, en ons vermanen om de Heere Jezus Christus voor zodanig een grote weldaad te loven en te danken; en om onze dankbaarheid door de afsterving der zonden, daar Christus om gestorven is, en door de vernieuwing des levens te bewijzen.

Vraag 69. Vermaant ons het Nachtmaal ook van iets anders?

Antwoord. Ja, dat wij ons onder elkaar, naar het voorbeeld van Christus, moeten liefhebben en dienen; als ook, dat wij ons aan Christus’ instellingen en belijdenis moeten houden, en ons daardoor van alle sekten en valse godsdienst afzonderen. Ten laatste, dat wij ons ook tot kruis en lijden in gehoorzaamheid, lijdzaamheid en volstandigheid moeten bereiden.

ACHT EN DERTIGSTE ZONDAG 643

Vraag 70. Hoe luidt de inzetting van de kerkentucht?

Antwoord. Indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, gaat heen en bestraf hem tussen u en hem alleen. Indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen; maar indien hij u niet hoort, zo neemt nog een of twee met u; opdat in de mond van twee of drie getuigen alle woord besta. En indien hij dezelve geen gehoor geeft, zo zegt het de gemeente; en indien hij de gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als een heiden en tollenaar. Voorwaar zeg Ik u, al wat gij op de aarde binden zult, zal in de hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in de hemel ontbonden zijn.

Vraag 71. Wat is de uiterlijke kerkentucht?

Antwoord. Het is een instelling van Christus, waardoor een iegelijk ledemaat der gehele gemeente verbonden is zijn gevallen broeder ordentelijk, volgens Gods Woord, te vermanen en te bestraffen. Aan de andere zijde is wederom een iegelijk die gevallen is, verplicht de vermaning en bestraffing met een boetvaardig hart, geheel gewillig, tot zijn verbetering op te nemen.

Vraag 72. Zo iemand alle orde der vermaning met een onboetvaardigen hart veracht, hoe moet dan voortgevaren worden?

Antwoord. Zo moeten de dienaars en ouderlingen met toestemming der gemeente de ongehoorzamen en halsstarrigen uit de gemeente sluiten en bannen; maar indien dusdanig een, na de uitwerping vermaand zijnde, zich tot de Heere bekeert en de gemeente voldoet, zo moet hij wederom aangenomen worden.

Vraag 73. Om welke oorzaken heeft Christus deze kerkentucht ingesteld?

Antwoord. Opdat de arme zondaar bekeerd, alle ergernissen uit de gemeente geweerd, en de gemeente bij de gezonde leer en leven behouden, en Gods Naam bij degenen die buiten zijn niet gelasterd worde.

NEGEN EN DERTIGSTE ZONDAG

Vraag 74. Is er ook enige andere straf der bozen van God in de Christelijke gemeente geordineerd?

Antwoord. Ja, de straf der overheid; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; maar zij is Gods dienares, een wreekster tot straf dergenen die kwaad doen; maar ten goede en lof der vromen.

Vraag 75. Zijn die ook allen kinderen Gods, die zich tot deze uiterlijke gemeente begeven, of voor ledematen daarvan gerekend worden?

Antwoord. Op generlei wijze; want er zijn vele huichelaars onder. Die alleen zijn kinderen Gods en levende ledematen van Christus’ gemeente, die zich in de tevoren verhaalde stukken met gelovige harten oefenen, en eerbaar houden, en God de Heere dagelijks om vermeerdering der godzaligheid bidden.

VEERTIGSTE ZONDAG 679

Vraag 76. Is ons tot de Christelijke godsdienst ook iets anders nodig dan de zuivere leer, in de wet en in het Evangelie begrepen, en het rechte gebruik de Sacramenten, met de uiterlijke kerkentucht?

Antwoord. Ja, het bidden, dat de Heere Jezus Christus Zijn Christenen als een hulpmiddel tegen hun zwakheden heeft nagelaten en bevolen, om al het goede dat zij mogen begeren, daardoor te verkrijgen, en om alle kwaad of schade daardoor te ontgaan.

Vraag 77. Welke oorzaken kunnen ons tot het gebed bewegen?

Antwoord. Ten eerste, onze ellende, noden en gebreken. Daarna de goedheid Gods, Die alles aan ons belooft te geven, dat wij op de rechte wijze bidden. Ten laatste, het bevel Gods, dat ons tot het gebed aandringt.

Vraag 78. Welk is dan een recht gesteld gebed, dat God verhoren wil?

Antwoord. Dat wij in Christus’ Naam, in geest en waarheid, tot God onze hemelse Vader bidden.

Vraag 79. Om welke dingen mogen en moeten wij bidden?

Antwoord. Alles wordt na elkaar, ordelijk in het Onze Vader, van de Heere Jezus Christus begrepen; want Hij heeft het Zelf Zijn discipelen tot een volkomen voorbeeld van alle Christelijke gebeden nagelaten; zodat alle gebeden die met dit voorbeeld niet overeenkomen, met recht als onchristelijke gebeden geacht en verworpen worden.

Vraag 80. Hoe luidt dat gebed, ons van Christus geleerd en nagelaten?

Antwoord. Onze Vader, Die in de hemelen zijt. Enz.

EEN EN VEERTIGSTE ZONDAG 700

Vraag 81. Wat leert gij uit de aanroeping, als gij zegt, onze Vader Die in de hemelen zijt?

Antwoord. Dat ik de almachtige God in de hemel, Die in Christus Jezus mijn genadige Vader is, met een kinderlijk vertrouwen bid; en derhalve van Zijn Vaderlijke gunst en alvermogende kracht verwacht en verkrijg, dat ik naar en om Christus’ wil bidt.

TWEE EN VEERTIGSTE ZONDAG 716

Vraag 82. Wat bidt gij in de eerste bede, als gij zegt: Uw Naam worde geheiligd?

Antwoord. Dat de Naam Gods door de zuivere verkondiging van het Goddelijke Woord in de gehele wereld recht mag erkend, en daardoor groot en heilig in aller mensen harten gehouden, en voor de mensen beleden worden.

DRIE EN VEERTIGSTE ZONDAG 733

Vraag 87. Wat bidt gij in de tweede bede, als gij zegt, Uw Koninkrijk kome?

Antwoord. Dat de Heilige Geest Gods met Zijn gaven en dienst rijkelijk in en onder ons allen wone, ons regere, en in Zijn Rijk hier onderhoude, totdat wij met lichaam en ziel Zijn eeuwig Rijk beërven.

VIER EN VEERTIGSTE ZONDAG 759

Vraag 84. Wat bidt gij in de derde bede, als gij zegt: Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde?

Antwoord. Dat wij in de overwinning van ons vlees tot de goede wil Gods, in de wet en het Evangelie geopenbaard, lust en liefde mogen hebben; en in onze Gode welbehaaglijke beroeping en volkomen gehoorzaamheid wandelen, gelijk de engelen in de hemel.

Vraag 85. Bidt gij dan in deze drie gebeden tegelijk alles wat ter ere Gods, en tot welvaart van onze zaligheid behoort?

Antwoord. Ja; want wij kunnen niet bidden dat Gods eer in en van ons bevorderd wordt, of wij bidden mede alles wat tot onze zaligheid nodig is, als geloof, hoop en liefde, waardoor Gods eer, en ook onze zaligheid van ons gezocht wordt.

VIJF EN VEERTIGSTE ZONDAG 779

Vraag 86. Wat bidt gij in de vierde bede, als gij zegt, ons dagelijks brood geeft ons heden?

Antwoord. Dat wij alles wat tot nodig onderhoud en welvaren van het tijdelijk leven voor ons en onze naasten dient, als kost en klederen, vrede en gezondheid, mogen verkrijgen zover het ons zalig is.

Vraag 87. Waartoe vermanen u de woorden van dit gebed?

Antwoord. Ten eerste, om alle dagen te bidden. Ten tweede, om onze lichaamsnooddruft niet eigenlijk van onze arbeid, kracht of wijsheid, maar van Gods hand te verwachten. Ten derde, om over onze tijdelijke nooddruft niet te zorgvuldig, maar met datgene dat God ons dagelijks geeft, tevreden te zijn, en de armen van onze overvloed mede te delen.

ZES EN VEERTIGSTE ZONDAG 799

Vraag 88. Wat bidt gij in de navolgende beden?

Antwoord. Gelijk ik in de vorige vier stukken alles wat ons naar lichaam en ziel nodig is gebeden heb, zo bid ik in de navolgende beden, dat God ook alles wat ons nu en in het toekomende aan lichaam en ziel of tijdelijke goederen schadelijk is, of were, of vermindere, of ons daarin geduld naar Zijn wil geven.

Vraag 89. Wat bidt gij in de vijfde bede, als gij zegt: En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren?

Antwoord. Ten eerste, dat God onze hemelse Vader ons door Jezus Christus onze zonden en de straf daarvan vergeve. Ten andere, dat God ons voortaan een boetvaardig hart verlene, om alle zonden en alle oorzaken der zonden te haten en te mijden. Ten derde, dat Hij door Zijn goedheid gedurig onze harten daar wederom heen bewege, dat wij onzes naasten zwakheid mogen dragen, en hem zijn feilen tegen ons van harte vergeven.

ZEVEN EN VEERTIGSTE ZONDAG 817

Vraag 90. Wat bidt gij in de zesde bede, als gij zegt: En leid ons niet in verzoeking?

Antwoord. Dat onze genadige Vader ons nu voortaan voor alle schadelijke verzoeking van het lichaam en de ziel wil behoeden; of ons door Zijn almogende kracht door alle aanvechting, beide in voorspoed en tegenspoed, heen voeren; opdat wij daar niet in blijven, maar door het geloof de overwinning behouden.

ACHT EN VEERTIGSTE ZONDAG 839

Vraag 91. Wat bidt gij in de zevende bede, als gij zegt, maar verlos ons van de boze?

Antwoord. Naardien de duivel een oorzaak en fontein van alle boze verzoekingen, ja van alle kwaad is; zo bidden wij, dat de sterke God, onze hemelse Vader, ons van de duivel en al zijn moorddadig geweld, van zonde, dood en alle kwaad des lichaams en der ziel, genadig redt en verlost.

NEGEN EN VEERTIGSTE ZONDAG 854

Vraag 92. Wat betekenen de woorden welke Christus er achteraan voegt: Want Uwe is het Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, in der eeuwigheid. Amen?

Antwoord. Naardien aan onze God alleen het Rijk, alle kracht en eer toekomt, en wij ons ook in onze gebeden op Zijn macht en goedheid alleen op Christus verlaten; zo vermanen wij Hem door deze woorden, dat Hij onze gebeden tot Zijns Naams eer verhore, en ons eindelijk van de duivel, Zijn en onze vijand, die zich alle geweld en eer toeschrijft, wil verlossen.

Vraag 93. Wat verstaat gij door het woordje Amen, dat met recht achter elk gebed gesteld moet worden?

Antwoord. Dat betekent zoveel als het worde waar, of het geschiede, of ook, het zal zeker geschieden.

Vraag 94. Waartoe vermaant ons deze betekenis?

Antwoord. Dat wij al onze gebeden met vurige begeerten en gelovige harten tot God moeten richten, en getroost op de beloften Gods steunen, niet twijfelende, of God de Vader heeft ons gebed door Zijn Zoon Christus verhoord.