Hellenbroek A. Nuttige mengelstoffen

Het Hooglied van Salomo € 228,-

Een uitgebreide verklaring in vijf handzame deeltjes. Uitvoerig wordt hier de omgang van de bruid met haar Bruidegom verklaard in alles wat haar hier ontmoet. Zeer onderhoudend geschreven.

INHOUD

 

Het verzekerd vertrouwen, hetgeen de godvruchtige Job stelde in zijn levende Goël.

JOB 19:25a                                                               

Want ik weet: mijn Verlosser leeft.

 

Het blijde vooruitzicht of de gegronde hoop van de oprechte Job, omtrent zijn zalige verrijzenis ten jongste dage.

JOB 19:25b,26,27a                                                    

En Hij zal de laatste over het stof opstaan; en als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde.

 

Het innige verlangen van de lijdzame Job, zich uitstrekkende naar het zien van God in heerlijkheid.

JOB 19:27b                                                               

Mijne nieren verlangen zeer in mijn schoot.

 

De uiterlijke gedaante der godzaligheid ontdekt tot overtui­ging van de mond- en schijnchristen.

2TIMOTHEÜS 3:5a                                                  

Hebbende een gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben.

 

De grote pronk- en eretitel van de aartsvader Abraham of de gemeenzame vriendschap tussen de Heere en hem.

JAKOBUS 2:23                                                         

En hij is een vriend Gods genaamd geweest.

 

De geestelijke juwelier of de gelukkige koopman, zoekende, vindende en kopende een parel van grote waarde.

MATTHEÜS 13:45,46.                                               

Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk een koopman, die schone paarlen zoekt. Dewelke hebbende één parel van grote waarde gevonden, ging heen en verkocht al wat hij had, en kocht dezelve.

 

Het groot onderscheid tussen het beoordelen Gods en dat der mensen tot nuttige besturing en waarschuwing.

1SAMUËL 16:7b                                                      

Want het is niet gelijk de mens ziet; want de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan.

 

De verheugende toezegging aan des Heeren bondsvolk, dat zij hun Koning zullen zien in Zijn schoonheid.

JESAJA 33:17a                                                         

Uw ogen zullen den Koning zien in Zijn schoonheid.

 

De grote verplichting van des Heeren volk, om hun genadelicht te doen schijnen, opdat hun hemelse Vader verheerlijkt worde.

MATTHEÜS 5:16                                                     

Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, ver­heerlijken.

 

Het uitmuntend voorrecht der gelovigen, aangemerkt in hun zalving tot profeten, priesters en koningen.

1JOHANNES 2:20                                                    

Doch gij hebt de zalving van den Heilige, en gij weet alle dingen.

 

Gods nauwkeurige hartentoets en Zijn welgevallen aan oprecht­he­den.

1KRONIEKEN 29:17a                                               

En ik weet, mijn God, dat Gij het hart proeft en dat Gij een welgevallen hebt aan oprechtheden.

 

Gods onfeilbare beloften aan Zijn gunst genoten, tot vervul­ling van al hun begeerten.

PSALM 81:11b                                                         

Doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen.

 

Het noodzakelijk zelfonderzoek, hetgeen ieder voor zich te betrachten heeft.

ZEFANJA 2:1                                                           

Doorzoekt uzelven nauw, ja doorzoekt nauw, gij volk, dat met geen lust bevangen wordt.

 

De ijdele roem van de stille geruste, nevens het zuivere kenmerk van een ware boetvaardige, in het onderscheiden gedrag van de ootmoedige tollenaar en de werkheilige farizeeër.

LUKAS 18:9-14                                                        

En Hij zeide ook tot sommigen, die bij zichzelven vertrouw­den, dat zij rechtvaardig waren, en de anderen niets achtten, deze gelijkenis:

Twee mensen gingen op in den tempel om te bidden; de een was een farizeeër en de ander een tollenaar.

De fari­zeeër staande, bad dit bij zichzelven: O God, ik dank U, dat ik niet ben gelijk de andere mensen, rovers, onrechtvaar­digen, overspelers, of ook gelijk deze tollenaar.

Ik vast tweemaal per week, ik geef tienden van alles wat ik bezit.

En de tolle­naar van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God, zijt mij zondaar genadig.

Ik zeg ulieden, deze ging af ge­rechtvaardigd in zijn huis, meer dan die; want een ieder die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden, en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden.

 

Davids blijde opwekking tot vrolijke zielenrust na voorgaande beroering, dewijl de Heere aan hem had welgedaan.

PSALM 116:7                                               

Mijn ziel, keer weder tot uw rust, want de HEERE heeft aan u welgedaan.

 

De geluksstaat van Jehovah’s verloste volk in hun aandeel aan de goederen en zegeningen van het Evangelie.

JEREMIA 31:12b                                                     

En hun ziel zal zijn als een gewaterde hof.

 

Het grote wonderwerk door de Heere Jezus gedaan aan een blinde op de weg naar Jericho.

LUKAS 18:35-43.                                                      

En het geschiedde als Hij nabij Jericho kwam, dat een zeker blinde aan den weg zat, bedelende.

En deze horende de schare voorbijgaan, vraagde wat dat was.

En zij boodschapten hem, dat Jezus de Nazaréner voorbijging.

En hij riep, zeggende: Jezus, Gij Zone Davids, ontferm U mijner!

En die voorbijgingen, bestraften hem, opdat hij zwijgen zou; maar hij riep zoveel temeer: Zone Davids ontferm u mijner!

En Jezus stilstaande, beval dat men denzelven tot Hem brengen zou; en als hij nabij Hem gekomen was, vraagde Hij hem,

Zeggende: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? En hij zeide: Heere, dat ik ziende mag worden.

En Jezus zeide tot hem: Word ziende, uw geloof heeft u behou­den.

En terstond werd hij ziende, en volgde Hem, God verhee­rlijkende. En al het volk dat ziende, gaven Gode lof.

 

De nederige koning David met blijdschap huppelende voor de ark des Heeren.

2SAMUËL 6:22                                                        

Ook zal ik mij nog geringer houden dan alzo, en zal nederig zijn in mijn ogen, en met de dienstmaagden, waarvan gij gezegd hebt, met dezelve zal ik verheerlijkt worden.

 

De geveinsde huichelaar in zijn verwachting bedrogen, voorge­steld door Bildad de Suhiet.

JOB 8:13b                                                                 

De verwachting des huichelaars zal vergaan.

 

De troostrijke paradox of wonderspreuk voor alle ware treuri­gen.

MATTHEÜS 5:4                                                       

Zalig zijn die treuren; want zij zullen vertroost worden.

 

De deugd van barmhartigheid omtrent onze medemens als des Christens sieraad.

MATTHEÜS 5:7                                                       

Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid ge­schieden.

 

 GODS GETROUWE WAARSCHUWING UIT JEREMIA 7

 

VERS 1                                                                     

Het woord, dat tot Jeremia geschied is, van den HEERE, zeggen­de.

 

VERS 2a                                                                   

Sta in de poort van des HEEREN huis, en roep aldaar dit woord uit.

 

VERS 2b                                                                   

En zeg: Hoort des HEEREN woord, o gans Juda, gij die door deze poorten ingaat om den HEERE aan te bidden.

 

VERS 3                                                                     

Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Maakt uw wegen en uw handelingen goed, zo zal Ik ulieden doen wonen in deze plaats.

 

VERS 4                                                                     

Vertrouwt niet op valse woorden, zeggende: Des HEEREN tempel, des HEEREN tempel, des HEEREN tempel zijn deze!

 

VERS 4b                                                                   

Zeggende: Des HEEREN tempel, des HEEREN tempel, des HEEREN tempel zijn deze!

 

VERS 5-7                                                                  

Maar indien gij uw wegen en uw handelingen waarlijk goed zult maken; indien gij waarlijk zult recht doen tussen den man en tussen zijn naaste;

Den vreemdeling, wees en weduwe niet zult verdrukken en geen onschuldig bloed in deze plaats vergieten, en andere goden niet zult nawandelen, ulieden ten kwade;

Zo zal Ik u in deze plaats, in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, doen wonen van eeuw tot eeuw.

 

VERS 8,9                                                                  

Zie, gij vertrouwt u op valse woorden, die geen nut doen.

Zult gij stelen, doodslaan en overspel bedrijven en valselijk zweren, en Baäl roken en andere goden nawandelen, die gij niet kent?

 

VERS 10                                                                   

En dan komen en staan voor Mijn aangezicht in dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, en zeggen: Wij zijn verlost om al deze gruwelen te doen?

 

VERS 10b                                                                 

En zeggen: Wij zijn verlost om al deze gruwelen te doen?

 

VERS 11                                                                   

Is dan dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, in uw ogen een spelonk der moordenaars? Zie, Ik heb het ook gezien, spreekt de HEERE.

 

VERS 12                                                                   

Want gaat nu heen naar Mijn plaats, die te Silo was, alwaar Ik Mijn Naam in het eerst had doen wonen; en ziet, wat Ik daaraan gedaan heb vanwege de boosheid van Mijn volk Israël.

 

VERS 13-15                                                              

En nu, omdat gijlieden al deze werken doet, spreekt de HEERE, en Ik tot u gesproken heb, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij niet gehoord hebt, en Ik u geroepen, maar gij niet geant­woord hebt;

Zo zal Ik aan dit huis dat naar Mijn Naam genoemd is, waarop gij vertrouwt, en aan deze plaats, die Ik u en uw vaderen gegeven heb, doen gelijk als Ik Silo gedaan heb.

En Ik zal ulieden van Mijn aangezicht wegwerpen, gelijk als Ik al uw broederen, het ganse zaad van Efraïm weggeworpen heb.

 

 VERS 16                                                                   

Gij dan, bid niet voor dit volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op, en loop Mij niet aan, want Ik zal u niet horen.

 

VERS 17,18                                                              

Ziet gij niet, wat zij doen in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem?

De kinderen lezen hout op en de vaders steken het vuur aan, en de vrouwen kneden het deeg om gebeelde koeken te maken voor de Melécheth des hemels, en andere goden drankoffers te offeren, en Mij verdriet aan te doen.

 

VERS 19                                                                   

Doen zij Mij verdriet aan? spreekt de HEERE. Doen zij het zichzelven niet aan, tot beschaming huns aangezichts?

 

VERS 20                                                                   

Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Zie, Mijn toorn en Mijn grimmigheid zal uitgestort worden over deze plaats, over de mensen en over de beesten, en over het geboomte des velds en over de vrucht des aardrijks, en zal branden en niet uitge­blust worden.

 

VERS 21                                                                   

Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Doet uw brandoffers tot uw slachtoffers en eet vlees.

 

VERS 22                                                                   

Want Ik heb met uw vaderen, ten dage als Ik hen uit Egypteland uitvoerde, niet gesproken, noch hun geboden van zaken des brandoffers of slachtoffers.

 

VERS 23                                                                   

Maar deze zaak hen Ik hun geboden, zeggende: Hoort naar Mijn stem.

 

VERS 23b                                                                 

Zo zal Ik u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn.

 

VERS 23                                                                   

En wandelt in al den weg, dien Ik u gebieden zal, opdat het u welga.

 

VERS 24                                                                   

Doch zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar gewandeld in de raadslagen, in het goeddunken van hun boze hart; en zij zijn achterwaarts gekeerd en niet voorwaarts.

 

VERS 25,26                                                              

Van dien dag af dat uw vaders uit Egypteland zijn uitgegaan, tot op dezen dag, zo heb Ik tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en zendende.

Doch zij hebben naar Mij niet gehoord noch hun oor geneigd, maar zij hebben hun nek verhard, zij hebben het erger gemaakt dan hun vaderen.

 

VERS 27,28                                                              

Ook zult gij deze woorden tot hen spreken, maar zij zullen naar u niet horen; gij zult wel tot hen roepen, maar zij zullen u niet antwoorden.

Daarom zeg tot hen: Dit is het volk, dat naar de stem des HEEREN zijns Gods niet hoort en de tucht niet aanneemt; de waarheid is ondergegaan en uitgeroeid van hun mond.

 

VERS 29                                                                   

Scheer uw hoofdhaar af, o Jeruzalem, en werp het weg, en verhef een weeklage op de hoge plaatsen; want de HEERE heeft het geslacht Zijner verbolgenheid verworpen en verlaten.

  

VERS 29b                                                                 

En verhef een weeklage op de hoge plaatsen; want de HEERE heeft het geslacht Zijner verbolgenheid verworpen en verlaten.

 

VERS 29                                                                   

Want de HEERE heeft het geslacht Zijner verbolgenheid verwor­pen en verlaten.

 

VERS 30                                                                   

Want de kinderen van Juda hebben gedaan, dat kwaad is in Mijn ogen, spreekt de HEERE; zij hebben hun verfoeiselen gesteld in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, om dat te verontrei­nigen.

 

VERS 30                                                                   

Zij hebben hun verfoeiselen gesteld in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, om dat te verontreinigen.

 

VERS 31                                                                   

En zij hebben gebouwd de hoogten van Tofeth, dat in het dal des zoons van Hinnom is, om hun zonen en hun dochteren met vuur te verbranden; hetwelk Ik niet heb geboden, noch in Mijn hart is opgekomen.

 

VERS 32                                                                   

Daarom zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat het niet meer geheten zal worden Tofeth, noch dal des zoons van Hinnom, maar Moorddal; en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat er geen plaats zal zijn.

 

VERS 33,34                                                              

En de dode lichamen dezes volks zullen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze zijn, en niemand zal ze afschrikken. En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruza­lem doen ophouden de stem der vrolijkheid en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid; want het land zal tot een verwoesting worden.