Hagen P. v.d. Verborgenheid der godzaligheid lijdenssoffen

Verborgenheid der godzaligheid

Lijdensstoffen €58,-

Het lijden van Christus verklaard uit de vier Evangeliën in 42 preken. Dit is het derde en laatste deel van de verborgenheid.

 

INHOUD

 

EERSTE PREDIKATIE

Matthéüs 26:1-5                                                        

1 En het is geschied, als Jezus al deze woorden geëindigd had, dat Hij tot Zijn discipelen zeide:

2 Gij weet, dat na twee dagen het pascha is, en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden om gekruisigd te worden.

3 Toen vergaderden de overpriesters en de schriftgeleerden en de ouderlingen des volks in de zaal des hogepriesters, die genaamd was Kajafas;

4 En beraadslaagden te zamen, dat zij Jezus met listigheid vangen en doden zouden.

5 Doch zij zeiden: Niet in het feest, opdat er geen oproer worde onder het volk.

Markus 14:1,2   Lukas 22:1,2

 

TWEEDE PREDIKATIE

Matthéüs 26:6-13                                                      

6 Als nu Jezus te Bethanië was, ten huize van Simon de melaat­se,

7 Kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan [tafel] zat.

8 En Zijn discipelen, [dat] ziende, namen het zeer kwalijk, zeggende: Waartoe dit verlies?

9 Want deze zalf had duur kunnen verkocht, en [de penningen] den armen gegeven worden.

10 Maar Jezus, [zulks] verstaande, zeide tot hen: Waarom doet gij deze vrouw moeite aan? Want zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht.

11 Want de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd.

12 Want als zij deze zalf op Mijn lichaam gegoten heeft, zo heeft zij het gedaan tot [een voorbereiding van] Mijn begrafe­nis.

13 Voorwaar zeg Ik u: Alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, [daar] zal ook tot haar gedachte­nis gesproken worden van hetgeen zij gedaan heeft.

Markus 14:3-9    Johannes 12:1-8

 

DERDE PREDIKATIE

Matthéüs 26:14-16                                                     

14 Toen ging een van de twaalve, genaamd Judas Iskáriot, tot de overpriesters,

15 En zeide: Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overleve­ren? En zij hebben hem toegelegd dertig zilveren [penningen].

16 En van toen af zocht hij gelegenheid, opdat hij Hem overle­veren mocht.

Markus 14:10,11   Lukas 22:3-6

 

VIERDE PREDIKATIE

Matthéüs 26:17-19                                                     

17 En op den eerste dag der ongehevelde [broden] kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij U bereiden het pascha te eten?

18 En Hij zeide: Gaat heen in de stad, tot zulk een, en zegt hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij, Ik zal bij u het pascha houden met Mijn discipelen.

19 En de discipelen deden gelijk Jezus hun bevolen had, en bereidden het pascha.

Markus 14:12-16   Lukas 22:7-13

 

VIJFDE PREDIKATIE

Matthéüs 26:20-29.                                                    

20 En als het avond geworden was, zat Hij aan met de twaalve.

21 En toen zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u Mij zal verraden.

22 En zij, zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: Ben ik het, Heere?

23 En Hij, antwoordende, zeide: Die de hand met Mij in den schotel indoopt, die zal Mij verraden.

24 De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee dien mens, door welken de Zoon des mensen verra­den wordt; het ware hem goed, zo die mens niet geboren ware geweest.

25 En Judas, die Hem verried, antwoordde en zeide: Ben ik het, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd.

26 En als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbende, brak Hij het en gaf het den discipelen en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam.

27 En Hij nam den drinkbeker en gedankt hebbende, gaf hun [dien], zeggende: Drinkt allen daaruit;

28 Want dat is Mijn bloed, het [bloed] des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt tot vergeving der zonden.

29 En Ik zeg u, dat Ik van nu aan niet zal drinken van de vrucht des wijnstoks, tot op dien dag, wanneer Ik met u dezel­ve nieuw zal drinken in het Koninkrijk Mijns Vaders.

Markus 14:17-25  Lukas 22:14-23  Johannes 13:21-30

 

ZESDE PREDIKATIE

Matthéüs 26:30-35                                                     

30 En als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg.

31 Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in deze nacht; want er is geschreven: Ik zal den Herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden.

32 Maar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galiléa.

33 Doch Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Al werden zij ook allen aan U geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden.

34 Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, dat gij in dezen zelven nacht, eer de haan gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen.

35 Petrus zeide tot Hem: Al moest ik ook met U sterven, zo zal ik U geenszins verloo­chenen. Desgelijks zeiden ook al de discipelen.

Markus 14:26-31      Lukas 22:31-39   Johannes 18:1

 

ZEVENDE PREDIKATIE

Matthéüs 26:36-38                                                     

36 Toen ging Jezus met hen in een plaats genaamd Gethsémané en zeide tot de discipe­len: Zit hier neder, totdat Ik heenga en aldaar zal gebeden hebben.

37 En met Zich nemende Petrus en de twee zonen van Zebedéüs, begon Hij droevig en zeer beangst te worden.

38 Toen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met Mij.

Markus 14:32-34   Lukas 22:44

 

ACHTSTE PREDIKATIE

Matthéüs 26:39-46                                                     

39 En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aange­zicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan! doch niet, gelijk Ik wil, maar gelijk Gij [wilt].

40 En Hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet één uur met Mij waken?

41 Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.

42 Wederom ten tweeden male heengaande, bad Hij, zeggende: Mijn Vader, indien deze drinkbeker van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij dat Ik hem drinke, Uw wil geschiede.

43 En komende [bij hen], vond Hij hen wederom slapende; want hun ogen waren bezwaard.

44 En hen latende, ging Hij wederom heen, en bad ten derden male, zeggende dezelfde woorden.

45 Toen kwam Hij tot Zijn discipelen en zeide tot hen: Slaapt [nu] voort en rust; zie, de ure is nabijgekomen, en de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren.

46 Staat op, laat ons gaan; zie, hij is nabij, die Mij ver­raadt.

Markus 14:35-42   Lukas 22:40-46

 

 

 

 

NEGENDE PREDIKATIE

Matthéüs 26:47                                                         

47 En als Hij nog sprak, zie, Judas, een van de twaalve, kwam, en met hem een grote schare, met zwaarden en stokken, [gezon­den] van de overpriesters en ouderlingen des volks.

Markus 14:43   Johannes 18:2-9

 

TIENDE PREDIKATIE

Matthéüs 26:48-50                                                     

48 En die Hem verried, had hun een teken gegeven, zeggende: Dien ik zal kussen, Dezelve is het; grijpt Hem.

49 En terstond komende tot Jezus, zeide hij: Wees gegroet, Rabbi, en hij kuste Hem.

50 Maar Jezus zeide tot hem: Vriend, waartoe zijt gij hier? Toen kwamen zij toe, en sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem.

Markus 14:44-46   Lukas 22:47,48

 

ELFDE PREDIKATIE

Matthéüs 26:51-54                                                     

51 En zie, een van degenen die met Jezus waren, de hand uit­stekende, trok zijn zwaard uit, en slaande den dienstknecht des hogepriesters, hieuw zijn oor af.

52 Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan.

53 Of meent gij, dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten?

54 Hoe zouden dan de Schriften vervuld worden, [die zeggen], dat het alzo geschieden moet?

Markus 14:47   Lukas 22:49-51   Johannes 18:10,11

 

TWAALFDE PREDIKATIE

Matthéüs 26:55,56                                                     

55 Ter zelver ure sprak Jezus tot de scharen: Gij zijt uitge­gaan als tegen een moordenaar met zwaarden en stokken, om Mij te vangen; dagelijks zat Ik bij u, lerende in den tempel, en gij hebt Mij niet gegrepen;

56 Doch dit alles is geschied, opdat de Schriften der profeten zouden vervuld worden. Toen vluchtten al de discipelen, Hem verlatende.

Markus 14:48-52   Lukas 22:52,53

 

DERTIENDE PREDIKATIE

Matthéüs 26:57,58                                                     

57 Die nu Jezus gevangen hadden, leidden Hem heen tot Kájafas den hogepriester, alwaar de Schriftgeleerden en ouderlingen vergaderd waren.

58 En Petrus volgde Hem van verre tot aan de zaal des hoge­priesters, en binnengegaan zijnde, zat hij bij de dienaren om het einde te zien.

Markus 14:53,54   Lukas 22:54,55   Johannes 18:12-16,18,24

 

VEERTIENDE PREDIKATIE

Johannes 18:19-23                                                     

19 De hogepriester dan vraagde Jezus van Zijn discipelen en van Zijn leer.

20 Jezus antwoordde hem: Ik heb vrijuit gesproken tot de wereld; Ik heb allen tijd geleerd in de synagoge en in den tempel, waar de Joden van alle plaatsen samenkomen, en in het verborgen heb Ik niets gesproken.

21 Wat ondervraagt gij Mij? Ondervraag degenen, die het ge­hoord hebben, wat Ik tot hen gesproken heb; zie, dezen weten wat Ik gezegd heb.

22 En als Hij dit zeide, gaf een van de dienaren, die daarbij stond, Jezus een kinnebak­slag, zeggende: Antwoordt Gij alzo den hogepriester?

23 Jezus antwoordde hem: Indien Ik kwalijk gesproken heb, betuig van het kwade; en indien wel, waarom slaat gij Mij?

 

VIJFTIENDE PREDIKATIE

Matthéüs 26:59-63a                                                   

59 En de overpriesters en de ouderlingen en de gehele Grote Raad zochten valse getuige­nis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten, en vonden niet.

60 En hoewel er vele valse getuigen toegekomen waren, zo vonden zij [toch] niet.

61 Maar ten laatste kwamen twee valse getuigen en zeiden: Deze heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken en in drie dagen denzelven opbouwen.

62 En de hogepriester opstaande zeide tot Hem: Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U?

63 Doch Jezus zweeg stil.

Markus 14:55-61a

 

ZESTIENDE PREDIKATIE

Matthéüs 26:63b,64                                                   

63 En de hogepriester antwoordende zeide tot Hem: Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Chris­tus, de Zone Gods?

64 Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zitten­de ter rechter[hand] der kracht [Gods] en komende op de wolken des hemels.

Markus 14:61b,62

 

ZEVENTIENDE PREDIKATIE

Matthéüs 26:65-68                                                     

65 Toen verscheurde de hogepriester zijn klederen, zeggende: Hij heeft [God] gelasterd; wat hebben wij nog getuigen van node? Zie, nu hebt gij Zijn [gods]lastering gehoord.

66 Wat dunkt ulieden? En zij, antwoordende zeiden: Hij is des doods schuldig.

67 Toen spogen zij in Zijn aangezicht en sloegen Hem met vuisten.

68 En anderen gaven Hem kinnebakslagen, zeggende: Profeteer ons, Christus, wie is het, die U geslagen heeft?

Markus 14:63-65   Lukas 22:63-71

 

ACHTTIENDE PREDIKATIE

Matthéüs 26:69-74                                                     

69 En Petrus zat buiten in de zaal; en een dienstmaagd kwam tot hem, zeggende: Gij waart ook met Jezus, den Galileeër.

70 Maar hij loochende het voor allen, zeggende: Ik weet niet, wat gij zegt.

71 En als hij naar de voorpoort uitging, zag hem een andere [dienstmaagd], en zeide tot degenen, die aldaar [waren]: Deze was ook met Jezus den Nazaréner.

72 En hij loochende het wederom met een eed, [zeggende]: Ik ken den Mens niet.

73 En een weinig daarna, die er stonden, bijkomende, zeiden tot Petrus: Waarlijk, gij zijt ook van die, want ook uw spraak maakt u openbaar.

74 Toen begon hij [zich] te vervloeken en te zweren: Ik ken den Mens niet.

Markus 14:66-71   Lukas 22:55-60   Johannes 18:17,25-27a

 

NEGENTIENDE PREDIKATIE

Matthéüs 26:75                                                         

75 En terstond kraaide de haan; en Petrus werd indachtig het woord van Jezus, Die tot hem gezegd had: Eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk.

Markus 14:72   Lukas 22:60-62   Johannes 18:27b

 

TWINTIGSTE PREDIKATIE

Matthéüs 27:1,2                                                        

1 Als het nu morgenstond geworden was, hebben al de overpries­ters en de ouderlingen des volks tezamen raad genomen tegen Jezus, dat zij Hem doden zouden.

2 En Hem gebonden hebbende, leidden zij [Hem] weg en gaven Hem over aan Pontius Pilatus, den stadhouder.

Markus 15:1   Lukas 22:66-71  23:1   Johannes 18:28a

 

EEN EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

Matthéüs 27:3-10                                                      

3 Toen heeft Judas, dien Hem verraden had, ziende dat Hij veroordeeld was, berouw gehad, en heeft de dertig zilveren [penningen] den overpriesters en den ouderlingen wedergebracht,

4 Zeggende: Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed. Maar zij zeiden: Wat gaat ons [dat] aan? Gij moogt toezien.

5 En als hij de zilveren [penningen] in den tempel geworpen had, vertrok hij, en heengaande verworgde [zichzelven].

6 En de overpriesters, de zilveren [penningen] nemende, zei­den: Het is niet geoorloofd deze in de offerkist te leg­gen, dewijl het een prijs des bloeds is.

7 En te zamen raad gehouden hebbende, kochten zij daarmede den akker des pottenbak­kers, tot een begrafenis voor de vreemde­lingen.

8 Daarom is die akker genaamd de akker des bloeds, tot op den huidigen dag.

9 Toen is vervuld geworden hetgeen gesproken is door den profeet Jeremia, zeggende: En zij hebben de dertig zilveren [penningen] genomen, de waarde des Gewaardeerden van de kinde­ren Israëls, Denwelken zij gewaardeerd hebben;

10 En hebben dezelve gegeven voor den akker des pottenbakkers, volgens hetgeen mij de Heere bevolen heeft.

 

TWEE EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

Johannes 18:28b-32                                                   

28 En het was des morgens vroeg; en zij gingen niet in het recht­huis, opdat zij niet verontreinigd zouden worden, maar opdat zij het pascha eten mochten.

29 Pilatus dan ging tot hen uit, en zeide: Wat beschuldiging brengt gij tegen dezen Mens?

30 Zij antwoordden en zeiden tot hem: Indien Deze geen kwaad­doener was, zo zouden wij Hem u niet overgeleverd hebben.

31 Pilatus dan zeide tot hen: Neemt gij Hem en oordeelt Hem naar uw wet. De Joden dan zeiden tot hem: Het is ons niet geoorloofd iemand te doden.

32 Opdat het woord van Jezus vervuld werd, dat Hij gezegd had, betekenende, hoedani­gen dood Hij sterven zou.

 

DRIE EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

Matthéüs 27:11                                                         

11 En Jezus stond voor den stadhouder; en de stadhouder vraag­de Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden? En Jezus zeide tot hem: Gij zegt het.

Markus 15:2   Lukas 23:2,3    Johannes 18:33-38a

 

VIER EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

Matthéüs 27:12-14                                                     

12 En als Hij van de overpriesters en de ouderlingen beschul­digd werd, antwoordde Hij niets.

13 Toen zeide Pilatus tot Hem: Hoort Gij niet, hoevele [zaken] zij tegen U getuigen?

14 Maar Hij antwoordde hem niet op een enig woord, alzo dat de stadhouder zich zeer verwonderde.

Markus 15:3-5   Lukas 23:4-7    Johannes 18:38

 

VIJF EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

Lukas 23:8-16                                                           

8 En als Herodes Jezus zag, werd hij zeer verblijd; want hij was van overlang begerig geweest Hem te zien, omdat hij veel van Hem hoorde; en hoopte enig teken te zien, dat van Hem gedaan zou worden.

9 En hij vraagde Hem met vele woorden; doch Hij antwoordde hem niets.

10 En de overpriesters en de schriftgeleerden stonden en beschuldigden Hem heftiglijk.

11 En Herodes met zijn krijgslieden Hem veracht en bespot hebbende, deed Hem een blinkend kleed aan en zond Hem weder tot Pilatus.

12 En op denzelven dag werden Pilatus en Herodes vrienden met elkander; want zij waren tevoren in vijandschap tegen elkan­der.

13 En als Pilatus de overpriesters en de oversten en het volk bijeengeroepen had, zeide hij tot hen:

14 Gij hebt dezen Mens tot mij gebracht als een, die het volk afkerig maakt; en zie, ik heb [Hem] in uw tegenwoordigheid ondervraagd, en heb in dezen Mens geen schuld gevonden, van hetgeen daar gij Hem mede beschuldigt;

15 Ja, ook Herodes niet; want ik heb ulieden tot hem gezonden, en zie, er is van Hem niets gedaan, dat des doods waardig is.

16 Zo zal ik Hem dan kastijden en loslaten.

 

ZES EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

Matthéüs 27:15-23                                                     

15 En op het feest was de stadhouder gewoon het volk een gevangene los te laten, welken zij wilden.

16 En zij hadden toen een welbekenden gevangene, genaamd Bar‑Abbas.

17 Als zij dan vergaderd waren, zeide Pilatus tot hen: Welken wilt gij, dat ik u zal loslaten, Bar‑Abbas, of Jezus, Die genaamd wordt Christus?

18 Want hij wist, dat zij Hem door nijdigheid overgeleverd hadden.

19 En als hij op den rechterstoel zat, zo heeft zijn huisvrouw tot hem gezonden, zeggen­de: Heb [toch] niet te doen met dien Rechtvaardige; want ik heb heden veel geleden in den droom om Zijnentwil.

20 Maar de overpriesters en de ouderlingen hebben den scharen aangeraden, dat zij zouden Bar‑Abbas begeren en Jezus doden.

21 En de stadhouder antwoordende zeide tot hen: Welken van deze twee wilt gij, dat ik u zal loslaten? En zij zeiden: Bar‑Abbas.

22 Pilatus zeide tot hen: Wat zal ik dan doen [met] Jezus, Die genaamd wordt Christus? Zij zeiden allen tot hem: Laat Hem gekruisigd worden!

23 Doch de stadhouder zeide: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer, zeggende: Laat Hem gekruisigd worden!

Markus 15:6-14   Lukas 23:17-23    Johannes 18:39,40

 

ZEVEN EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

Matthëüs 27:27-30                                                     

27 Toen namen de krijgsknechten des stadhouders Jezus met zich in het rechthuis en vergaderden over Hem de ganse bende.

28 En als zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een purperen mantel om;

29 En een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten [die] op Zijn hoofd, en een rietstok in Zijn rechter[hand]; en vallende op hun knieën voor Hem, bespotten zij Hem, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden!

30 En op Hem gespogen hebbende, namen zij de rietstok en sloegen op Zijn hoofd.

Markus 15:15-19   Johannes 19:1-3

 

ACHT EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

Johannes 19:4-7                                                        

4 Pilatus dan kwam wederom uit, en zeide tot hen: Zie, ik breng Hem tot ulieden uit, opdat gij wetet, dat ik in Hem geen schuld vind.

5 Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon, en het purpe­ren kleed. En [Pilatus] zeide tot hen: Zie, de Mens.

6 Als Hem dan de overpriesters en de dienaars zagen, riepen zij, zeggende: Kruis [Hem], kruis [Hem]! Pilatus zeide tot hen: Neemt gijlieden Hem en kruist [Hem]; want ik vind in Hem geen schuld.

7 De Joden antwoordden hem: Wij hebben een wet, en naar onze wet moet Hij sterven, want Hij heeft Zichzelven Gods Zoon gemaakt.

 

NEGEN EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

Johannes 19:8-12                                                      

8 Toen Pilatus dan dit woord hoorde, werd hij meer bevreesd;

9 En ging wederom in het rechthuis, en zeide tot Jezus: Van­waar zijt Gij? Maar Jezus gaf hem geen antwoord.

10 Pilatus dan zeide tot Hem: Spreekt Gij tot mij niet? Weet Gij niet, dat ik macht heb U te kruisigen, en macht heb U los te laten?

11 Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van boven gegeven was; daarom, die Mij aan u heeft overgeleverd, heeft groter zonde.

12 Van toen af zocht Pilatus Hem los te laten; maar de Joden riepen, zeggende: Indien gij Dezen loslaat, zo zijt gij des keizers vriend niet; een iegelijk die zichzelven koning maakt, wederspreekt den keizer.

 

DERTIGSTE PREDIKATIE

Matthéüs 27:24-26                                                     

24 Als nu Pilatus zag, dat hij niet vorderde, maar veel meer [dat er] oproer werd, nam hij water en wies de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig aan het bloed dezes Recht­vaardigen; gijlieden moogt toezien.

25 En al het volk antwoordende zeide: Zijn bloed [kome] over ons en over onze kinderen.

26 Toen liet hij hun Bar‑Abbas los, maar Jezus gegeseld heb­bende, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden.

Markus 15:15   Lukas 23:24,25   Johannes 19:13-16a

 

EEN EN DERTIGSTE PREDIKATIE

Matthéüs 27:31,32.                                                    

31 En toen zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den mantel af en deden Hem Zijn klederen aan en leidden Hem heen om te kruisigen.

32 En uitgaande, vonden zij een man van Cyréne, met name Simon; dezen dwongen zij, dat hij Zijn kruis droeg.

Markus 15:20,21    Johannes 19:16b,17

 

TWEE EN DERTIGSTE PREDIKATIE

Matthéüs 27:33,34,38                                                

33 En gekomen zijnde tot de plaats, genaamd Golgotha welke is gezegd Hoofdschedel­plaats,

34 Gaven zij Hem te drinken edik met gal gemengd; en als Hij [dien] gesmaakt had, wilde Hij niet drinken.

38 Toen werden met Hem twee moordenaars gekruisigd, een ter rechter‑, en een ter linker[zijde].

Markus 15:22,23,25,27,28   Lukas 23:33    Johannes 19:18

 

 

DRIE EN DERTIGSTE PREDIKATIE

Matthéüs 27:37                                                         

37 En zij stelden boven Zijn hoofd Zijn beschuldiging geschre­ven: DEZE IS JEZUS, DE KONING DER JODEN.

Markus 15:26   Lukas 23:38   Johannes 19:19-22

 

VIER EN DERTIGSTE PREDIKATIE

Matthéüs 27:35,36                                                     

35 Toen zij Hem nu gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, het lot werpen­de; opdat vervuld zou worden, hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld en hebben het lot over Mijn kleding geworpen.

36 En zij, nederzittende, bewaarden Hem aldaar.

Markus 15:24   Lukas 23:34b    Johannes 19:23,24

 

VIJF EN DERTIGSTE PREDIKATIE

Lukas 23:34a                                                            

34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun; want zij weten niet, wat zij doen.

Johannes 19:25-27

 

ZES EN DERTIGSTE PREDIKATIE

Matthéüs 27:39-44                                                     

39 En die voorbijgingen lasterden Hem, schuddende hun hoof­den,

40 En zeggende: Gij, Die den tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelven. Indien Gij de Zone Gods zijt, zo kom af van het kruis.

41 En desgelijks ook de overpriesters met de schriftgeleerden en ouderlingen en farizeën [Hem] bespottende, zeiden:

42 Anderen heeft Hij verlost, Hij kan Zichzelven niet verlos­sen. Indien Hij de Koning Israëls is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven.

43 Hij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem [wel] wil; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon.

44 En hetzelve verweten Hem ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd waren.

Markus 15:29-32    Lukas 23:35-37,39

 

ZEVEN EN DERTIGSTE PREDIKATIE

Lukas 23:40-43                                                          

40 Maar de andere antwoordende bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt?

41 En wij toch rechtvaardiglijk, want wij ontvangen [straf], waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.

42 En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.

43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.

 

ACHT EN DERTIGSTE PREDIKATIE

Matthéüs 27:45-47                                                     

45 En van de zesde ure aan werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe.

46 En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem zeggende: ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI? Dat is: Mijn God, Mijn God, Waarom hebt Gij Mij verlaten?

47 En sommigen van die daar stonden, [zulks] horende, zeiden: Deze roept Elia.

Markus 15:33-35  Lukas 23:44,45a

 

NEGEN EN DERTIGSTE PREDIKATIE

Matthéüs 27:48-50                                                     

48 En terstond een van hen [toe]lopende, nam een spons, en [die] met edik gevuld hebbende, stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken.

49 Doch de anderen zeiden: Houd op, laat ons zien, of Elías komt om Hem te verlossen.

50 En Jezus wederom met een grote stem roepende, gaf den geest.

Markus 15:36,37   Johannes 19:28-30

 

 

VEERTIGSTE PREDIKATIE

Matthéüs 27:51-56                                                    

51 En zie, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden; en de aarde beefde, en de steenrotsen scheurden.

52 En de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen, die ontslapen waren, werden opgewekt;

53 En uit de graven uitgegaan zijnde na Zijn opstanding, kwamen zij in de heilige stad en zijn velen verschenen.

54 En de hoofdman over honderd, en die met hem Jezus bewaar­den, ziende de aardbe­ving en de dingen die geschied waren, werden zeer bevreesd, zeggende: Waarlijk, Deze was Gods Zoon.

55 En aldaar waren vele vrouwen van verre aanschouwende, die Jezus gevolgd waren van Galiléa om Hem te dienen.

56 Onder dewelke was Maria Magdaléna, en Maria, de moeder van Jakobus en Joses, en de moeder der zonen van Zebedéüs.

Markus 15:38-41   Markus 15:38-41    Lukas 23:45b-49

 

EEN EN VEERTIGSTE PREDIKATIE

Johannes 19:31-37                                                     

31 De Joden dan, opdat de lichamen niet aan het kruis zouden blijven op den sabbat, dewijl het de voorbereiding was (want die dag des sabbats was groot), baden Pilatus, dat hun benen zouden gebroken en zij weggenomen worden.

32 De krijgsknechten dan kwamen, en braken wel de benen des eersten en des anderen, die met Hem gekruist was;

33 Maar komende tot Jezus, als zij zagen dat Hij nu gestorven was, zo braken zij Zijn benen niet;

34 Maar een der krijgsknechten doorstak Zijn zijde met een speer, en terstond kwam er bloed en water uit.

35 En die het gezien heeft, die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig, en hij weet, dat hij zegt hetgeen waar is, opdat ook gij geloven moogt.

36 Want deze dingen zijn geschied, opdat de Schrift vervuld worde: Geen been van Hem zal verbroken worden.

37 En wederom zegt een andere Schrift: Zij zullen zien in Welken zij gestoken hebben.

TWEE EN VEERTIGSTE PREDIKATIE

Matthéüs 27:57-66                                                     

57 En als het avond geworden was, kwam een rijk man van Ari­mathéa, met name Jozef, die ook zelf een discipel van Jezus was.

58 Deze kwam tot Pilatus en begeerde het lichaam van Jezus. Toen beval Pilatus, dat [hem] het lichaam gegeven zou worden.

59 En Jozef het lichaam nemende, wond hetzelve in een zuiver fijn lijnwaad.

60 En legde dat in zijn nieuw graf, hetwelk hij in een steen­rots uitgehouwen had; en een groten steen [tegen] de deur des grafs gewenteld hebbende ging hij weg.

61 En aldaar was Maria Magdaléna en de andere Maria, zittende tegenover het graf.

62 Des anderen daags nu, welke is na de voorbereiding, verga­derden de overpriesters en de farizeeën tot Pilatus,

63 Zeggende: Heer, wij zijn indachtig, dat deze verleider, nog levende, gezegd heeft: Na drie dagen zal Ik opstaan.

64 Beveel dan, dat het graf verzekerd worde tot den derden dag toe, opdat Zijn discipelen misschien niet komen bij nacht, en stelen Hem, en zeggen tot het volk: Hij is opgestaan van de doden; en [zo] zal de laatste dwaling erger zijn dan de eer­ste.

65 En Pilatus zeide tot hen: Gij hebt een wacht; gaat heen, verzekert het, gelijk gij het verstaat.

66 En zij heengaande, verzekerden het graf met de wacht, den steen verzegeld hebbende.

Markus 15:42-47   Lukas 23:50-56   Johannes 19:38-42