Tuinman C. – Keurstoffen

Keurstoffen uit de Profeten, 4 dln  € 154,-

Deze keurstoffen zijn bij diverse gelegenheden verklaard. Ook zijn er bij die meer op een schets gelijken dan op een preek. Wel zeer verklarend.

INHOUD DEEL 1

 

JESAJA 1:2,3                                                          

Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt: Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden.

Een os kent zijn bezitter, en een ezel de kribbe zijns heren; maar Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet.

 

JESAJA 1:16-18                                                     

Wast u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen.

Leert goed te doen, zoekt het recht, helpt den verdrukte, doet den wees recht, handelt de twistzaak der weduwe.

Komt dan, en laat ons samen rechten, enz.

 

JESAJA 3:11                                                           

Wee den goddeloze, het zal hem kwalijk gaan, want de vergelding zijner handen zal hem geschieden.

 

JESAJA 8:20                                                           

Tot de wet en tot de getuigenis; zo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben.

 

JESAJA 10:1-19                                                     

Wee dengenen, die ongerechte inzettingen inzetten, en den schrijvers, die moeite voorschrijven;

Om de armen van het recht af te wenden, en om het recht der ellendigen Mijns volks te roven, opdat de weduwen hun buit worden, en opdat zij de wezen mogen plunderen!

Maar wat zult gijlieden doen ten dage der bezoeking, enz.

 

JESAJA 10:5a                                                         

Wee den Assyriër, die de roede Mijns toorns is.

 

JESAJA 10:6                                                           

Ik zal hem zenden tegen een huichelachtig volk, en Ik zal hem bevel geven tegen het volk Mijner verbolgenheid; opdat hij den roof rove, en plundere de plundering, en stelle het ter vertreding, gelijk het slijk der straten.

 

JESAJA 10:12                                                         

Want het zal geschieden, als de HEERE een einde zal gemaakt hebben van al Zijn werk op den berg Sion en te Jeruzalem, dan zal Ik te huis zoeken de vrucht van de grootsheid des harten van den koning van Assyrië, en de pracht van de hoogheid zijner ogen.

 

JESAJA 10:20-34                                                   

En het zal geschieden te dien dage, dat het overblijfsel van Israël, en de ontkomenen van het huis Jakobs niet meer steunen zullen op dien, die ze geslagen heeft; maar zij zullen steunen op den HEERE, enz.

 

JESAJA 12:3                                                          

En gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils.

  

JESAJA 21:1-10                                                     

De last der woestijn aan de zee. Gelijk de wervelwinden in het zuiden henen doorgaan, enz.

 

JESAJA 21:11-17                                                   

De last van Duma. Men roept tot mij uit Seïr: Wachter, wat is er van den nacht?  enz.

 

JESAJA 22:12-14                                                   

En te dien dage zal de Heere, de HEERE der heirscharen, roepen tot geween, en tot rouwklage, en tot kaalheid, en tot omgording des zaks.

Maar ziet, er is vreugde en blijdschap met runderen te doden, enz.

 

JESAJA 24:1-16a                                                   

Ziet, de HEERE maakt het land ledig, en Hij maakt het woest; en Hij keert deszelfs gestaltenis om, en Hij verstrooit zijn inwoners.

En gelijk het volk, alzo zal de priester wezen; enz.

 

JESAJA 24:16b-23                                                 

Doch nu zeg ik: Ik word mager, ik word mager, wee mij! De trouwelozen handelen trouwelooslijk, en met trouweloosheid handelen de trouwelozen trouwelooslijk.

De vrees, en de kuil, en de strik over u, o inwoners des lands! enz.

 

JESAJA 26:9b                                                        

Wanneer Uw gerichten op de aarde zijn, zo leren de inwoners der wereld gerechtigheid.

 

JESAJA 26:12                                                         

HEERE! Gij zult ons vrede bestellen, want Gij hebt ons ook al onze zaken uitgericht.

 

JESAJA 32:2                                                           

En die Man zal zijn als een verberging tegen den wind, en een schuilplaats tegen den vloed, als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zwaren rotssteen in een dorstig land.

 

JESAJA 39:1,2                                                        

Te dien tijd zond Merodach Baladan, de zoon van Baladan, de koning van Babel, brieven en een geschenk aan Hiskia; enz.

 

JESAJA 39:3-8                                                       

Toen kwam de profeet Jesaja tot den koning Hiskia, en zeide tot hem: Wat hebben die mannen gezegd, en van waar zijn zij tot u gekomen? enz.

 

JESAJA 40:31                                                         

Maar dien den HEERE verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden; zij zullen lopen, en niet moede worden; zij zullen wandelen, en niet mat worden.

 

JESAJA 42:6b                                                        

Ik zal u geven tot een Verbond des volks.

 

JESAJA 42:25a                                                       

Daarom heeft Hij over hen uitgestort de grimmigheid Zijns toorns en de macht des oorlogs.

JESAJA 43:2                                                           

Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen.

 

JESAJA 44:3                                                           

Want Ik zal water gieten op den dorstigen, en stromen op het droge.

 

JESAJA 44:6b                                                        

Ik ben de Eerste, en Ik ben de Laatste.

 

JESAJA 45:22                                                         

Wendt U naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! want Ik ben God, en niemand meer.

 

JESAJA 48:22                                                         

De goddelozen hebben geen vrede, zegt de HEERE.

 

JESAJA 49:6                                                           

Verder zeide Hij: Het is te gering, dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn, om op te richten de stammen van Jakob, en om weder te brengen de bewaarden in Israel; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde.

 

JESAJA 49:15                                                         

Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon haars buiks? Ofschoon deze vergate, zo zal Ik toch u niet vergeten.

 

 

 

JESAJA 52:7                                                           

Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die den vrede doet horen; desgenen, die goede boodschap brengt van het goede, die heil doet horen; desgenen, die tot Sion zegt: Uw God is Koning.

 

JESAJA 53:5b                                                        

Door Zijn striemen is ons genezing geworden.

 

JESAJA 53:7                                                           

Als dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open.

 

JESAJA 53:8                                                           

Hij is uit den angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land der levenden; om de overtreding Mijns volks is de plaag op Hem geweest.

 

JESAJA 53:9                                                           

En men heeft Zijn graf bij den goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijken in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is.

 

JESAJA 53:10a                                                       

Doch het behaagde den HEERE Hem te verbrijzelen; Hij heeft Hem krank gemaakt.

JESAJA 53:10                                                         

Als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien.

 

JESAJA 53:10c                                                       

Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan.

 

JESAJA 53:11a                                                       

Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien, en verzadigd worden.

 

JESAJA 54:1-10                                                     

Zing vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt! maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die geen barensnood gehad hebt! want de kinderen der eenzame zijn meer, enz.

 

JESAJA 54:11-17                                                   

Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste: Zie, Ik zal, enz.

 

JESAJA 55:1                                                           

O alle gij dorstigen, komt tot de wateren.

 

JESAJA 56:7b                                                        

Ik zal ze verheugen in Mijn bedehuis.

 

INHOUD DEEL 2

 

JESAJA 57:15                                                         

Want alzo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien, die van een verbrijzelden en nederigen geest is, opdat Ik levend make den geest der nederigen, en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden.

 

JESAJA 60:17b                                                      

En zal uw opzieners vreedzaam maken en uw drijvers rechtvaardigen.

 

JESAJA 61:2a                                                         

Om uit te roepen uit jaar van het welbehagen des HEEREN.

 

JESAJA 61:2b                                                        

En den dag der wrake onzes Gods.

 

JESAJA 63:10                                                         

Maar zij zijn wederspannig geworden en zij hebben Zijn Heiligen Geest smarten aangedaan; daarom is Hij hun in een vijand verkeerd, Hij Zelf heeft tegen hen gestreden.

 

JESAJA 66:2b eerste predikatie                           

Maar op dezen zal Ik zien, op den armen.

 

JESAJA 66:2b tweede predikatie                         

En verslagenen van geest.

 

JESAJA 66:2b derde predikatie                           

En die voor Mijn woord beeft

  

JEREMIA 1:1-10                                                    

De woorden van Jeremia, den zoon van Hilkia, uit de priesters, die te Anathoth waren, in het land van Benjamin; enz.

 

JEREMIA 1:11-19                                                  

Wijders geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: Wat ziet gij, Jeremia? En ik zeide: Ik zie een amandelroede, enz.

 

JEREMIA 3:3b                                                       

Gij hebt een hoerenvoorhoofd, gij weigert schaamrood te worden.

 

JEREMIA 3:22a                                                     

Keert weder, gij afkerige kinderen; Ik zal uw afkeringen genezen.

 

JEREMIA 3:22b                                                     

Zie, hier zijn wij, wij komen tot U, want Gij zijt de HEERE onze God!

 

JEREMIA 4:14a                                                     

Wast uw hart van boosheid, o Jeruzalem, opdat gij behouden wordt.

 

JEREMIA 4:21,22a                                                

Hoelang zal ik de banier zien, het geluid der bazuin horen?

Zeker, Mijn volk is dwaas, Mij kennen zij niet.

 

JEREMIA 5:3                                                         

O Heere, zien Uw ogen niet naar waarheid? Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld; Gij hebt hen verteerd, maar zij hebben geweigerd de tucht aan te nemen; zij hebben hun aangezichten harder gemaakt dan een steenrots, zij hebben geweigerd zich te bekeren.

  

JEREMIA 5:24                                                       

En zij zeggen niet in hun hart: Laat ons nu den Heere, onzen God, vrezen, Die den regen geeft, zo vroegen regen als spaden regen, op Zijn tijd; Die ons de weken, de gezette tijden van den oogst, bewaart.

 

JEREMIA 10:10                                                     

De HEERE God is … een eeuwige Koning.

 

JEREMIA 10:17                                                     

Raapt uw kramerij weg uit het land, gij inwoneres der vesting.

 

JEREMIA 13:1-14                                                  

Alzo heeft de Heere tot mij gezegd: Ga henen, en koop u een linnen gordel, enz.

 

JEREMIA 13:15-27                                                

Hoort en neemt ter ore, verheft u niet; want de Heere heeft het gesproken. enz..

 

JEREMIA 14:20,21                                                

 

HEERE, wij kennen onze goddeloosheid, en onzer vaderen ongerechtigheid, want wij hebben tegen U gezondigd.

Versmaad ons niet, om Uws Naams wil; werp den troon Uwer heerlijkheid niet neder; gedenk, vernietig niet Uw verbond met ons

 

JEREMIA 17:9                                                       

Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja dodelijk is het, wie zal het kennen?

 

JEREMIA 17:10a                                                   

Ik, de HEERE, doorgrond het hart, en proef de nieren.

 

JEREMIA 23:24b                                                   

Vervul Ik niet den hemel en de aarde? Spreekt de HEERE.

 

JEREMIA 23:33                                                     

Wanneer dan dit volk, of een profeet, of priester u vragen zal, zeggende: Wat is des Heeren last? Zo zult gij tot hen zeggen: Wat last? Dat Ik ulieden verlaten zal, spreekt de Heere.

 

JEREMIA 25:1-14                                                  

Het woord, dat tot Jeremia geschied is over het ganse volk van Juda, in het vierde jaar van Jojakim, enz.

 

JEREMIA 25:15-38                                                

Want alzo heeft de Heere, de God Israëls, tot mij gezegd: Neem dezen beker des wijns der grimmigheid van Mijn hand, enz.

 

JEREMIA 29:11                                                     

Want Ik weet de gedachten, die Ik over u denk, spreekt de HEERE, gedachten des vredes, en niet des kwaads, dat Ik u geve het einde en de verwachting.

 

JEREMIA 31:12                                                     

Dies zullen zij komen, en op de hoogte van Sion juichen, en toevloeien tot des Heeren goed, tot het koren, en tot den most, en tot de olie, en tot de jonge schapen en runderen; en hun ziel zal zijn als een gewaterde hof, en zij zullen voortaan niet meer treurig zijn.

 

JEREMIA 31:14                                                     

En Ik zal de ziel der priesteren met vettigheid dronken maken; en Mijn volk zal met Mijn goed verzadigd worden, spreekt de HEERE.

 

JEREMIA 31:18b                                                   

Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de HEERE mijn God.

 

JEREMIA 31:19a                                                   

Zekerlijk, nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad.

 

JEREMIA 31:20a                                                   

Is niet Efraïm Mij een dierbare zoon? Is hij Mij niet een troetelkind?

 

JEREMIA 31:20b                                                   

Want sinds Ik tegen hem gesproken heb, denk Ik nog ernstiglijk aan hem; daarom rommelt Mijn ingewand over hem; Ik zal Mij zijner zekerlijk ontfermen, spreekt de HEERE.

 

JEREMIA 31:31                                                     

Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken.

 

JEREMIA 31:32.                                                    

Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dagen als Ik hun hand aangreep om hen uit Egypteland uit te voeren; welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE.

 

JEREMIA 34:1-7                                                    

Het woord, dat tot Jeremia geschied is van den Heere (als Nebukadnezar, koning van Babel, en zijn ganse heir, enz..

 

JEREMIA 34:8-22                                                  

Het woord, dat tot Jeremia geschied is van den Heere, nadat de koning Zedekia een verbond gemaakt had met het ganse volk, enz.

 

JEREMIA 37:1-10                                                  

En Zedekia, zoon van Josia, regeerde, koning zijnde, in plaats van Chonja, Jojakims zoon, welken Zedekia Nebukadrezar, enz.

 

JEREMIA 37-11-21                                                

Voorts geschiedde het, als het heir der Chaldeeën van Jeruzalem was opgetogen, enz.

 

JEREMIA 50:1-24                                                  

Het woord, dat de Heere gesproken heeft tegen Babel, tegen het land der Chaldeeën, door den dienst van den profeet Jeremia. enz.

 

JEREMIA 50:25-46                                                

De Heere heeft Zijn schatkamer opengedaan, en de instrumenten Zijner gramschap voortgebracht; enz.

 

KLAAGLIEDEREN 3:22,23                                

Het zijn de goedertierenheden des HEEREN dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben;

Zij zijn allen morgen nieuw, Uw trouw is groot.

 

KLAAGLIEDEREN 3:40                                     

Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laat ons wederkeren tot den Heere.

 

KLAAGLIEDEREN 5:21a                                   

HEERE, bekeer ons tot U, zo zullen wij bekeerd zijn.

 

KLAAGLIEDEREN 5:21b                                   

Vernieuw onze dagen als vanouds.

 

INHOUD DEEL 3

 

EZECHIËL 5:1-6                                                   

En gij, mensenkind, neem u een scherp mes, een scheermes der barbieren zult gij u nemen, enz.

 

EZECHIËL 5:7-17                                                 

Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Dewijl gijlieden dies meer gemaakt hebt dan de heidenen, enz.

 

EZECHIËL 18:1-18                                               

Verder geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende:

Wat is ulieden, dat gij dit spreekwoord gebruikt, enz.

 

EZECHIËL 18:19-32                                             

Maar gijlieden zegt: Waarom draagt de zoon niet de ongerechtigheid des vaders, enz

 

EZECHIËL 21:13                                                  

Als er beproeving was, wat was het toen? Zou er dan ook geen versmadende roede zijn? spreekt de Heere HEERE.

 

EZECHIËL 31:1-9                                                 

Het gebeurde ook in het elfde jaar, enz.

 

EZECHIËL 31:10-18                                             

Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Omdat gij u verheven hebt over uw stam, enz.

 

EZECHIËL 36:32                                                  

Ik doe het niet om uwentwil, spreekt de Heere HEERE, enz.

EZECHIËL 45:1-12                                               

Als gijlieden nu het land zult doen vallen in erfenis, enz.

 

EZECHIËL 45:13-25                                             

Dit is het hefoffer, dat gijlieden offeren zult: het zesde deel van een efa van een homer tarwe; enz.

 

DANIËL 5:1-4                                                        

De koning Beltsazar maakte een groten maaltijd enz.

 

DANIËL 5:5,6                                                        

Terzelfder ure kwamen er vingeren van eens mensen hand voort, enz.

 

DANIËL 5:25,26                                                     

Dit nu is het schrift, dat daar getekend is: MENE, MENE, TEKEL, UPHARSIN, enz.

 

DANIËL 5:25b                                                       

TEKEL.

 

DANIËL; 5:25c                                                       

UPHARSIN.

 

DANIËL 10:1-10                                                    

In het derde jaar van Kores, den koning van Perzië, werd aan Daniël, wiens naam genoemd werd Beltsazar, een zaak geopenbaard, en die zaak is de waarheid, doch in een gezetten groten tijd; en hij verstond die zaak, enz.

DANIËL 10:11-21                                                  

En Hij zeide tot mij: Daniël, gij zeer gewenste man! merk op de woorden, die Ik tot u spreken zal, en sta op uw standplaats, want Ik ben nu tot u gezonden; enz.

 

HOSEA 2:18                                                           

En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden.

 

HOSEA 4:1-3                                                          

Hoort des Heeren woord, gij kinderen Israëls! Want de Heere heeft een twist met de inwoners des lands, omdat er geen trouw, en geen weldadigheid, en geen kennis van God in het land is; enz.

 

HOSEA 4:2a                                                           

Maar vloeken.

 

HOSEA 4:2b                                                           

Liegen.

 

HOSEA 5:2,3a                                                        

En die afwijken, verdiepen zich om te slachten, maar Ik zal hun allen een tuchtmeester zijn.

Ik ken Efraïm, en Israël is voor Mij niet verborgen.

 

HOSEA 5:12                                                           

Daarom zal Ik Efraïm zijn als een mot, en het huis van Juda als een verrotting.

 

HOSEA 6:1                                                             

Komt en laat ons wederkeren tot den Heere, want Hij heeft verscheurd, en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen, en Hij zal ons verbinden.

 

HOSEA 6:7a                                                           

Maar zij hebben het verbond overtreden als Adam.

 

HOSEA 6:7a                                                           

Maar zij hebben het verbond overtreden als Adam.

 

HOSEA 8:1                                                             

De bazuin aan uw mond; hij komt als een arend tegen het huis des Heeren; omdat zij Mijn verbond hebben overtreden, en zijn tegen Mijn wet afvallig geworden.

 

HOSEA 8:2                                                             

Dan zullen zij tot Mij roepen: Mijn God! wij Israël, kennen U.

 

HOSEA 8:3                                                             

Israël heeft het goede verstoten; de vijand zal hem vervolgen.

 

HOSEA 8:12                                                           

Ik schrijf hem de voortreffelijkheden Mijner wet voor; maar die zijn geacht als wat vreemds.

 

HOSEA 9:12b                                                         

Want ook wee hen, als ik van hen geweken zal zijn.

 

HOSEA 10:1-8                                                        

Israel is een uitgeledigde wijnstok, hij brengt weder vrucht voor zich; maar naar de veelheid zijner vrucht heeft hij de altaren vermenigvuldigd; naar de goedheid zijns lands, hebben zij de opgerichte beelden goed gemaakt. enz.

 

HOSEA 10:9-15                                                      

Sinds de dagen van Gibea, hebt gij gezondigd, o Israel; daar zijn zij staande gebleven; de strijd te Gibea, tegen de kinderen der verkeerdheid, zal ze niet aangrijpen, enz.

 

HOSEA 10:12 tweede deel                                     

Braakt u een braakland; dewijl het tijd is den Heere te zoeken, totdat Hij kome, en over u de gerechtigheid regene.

 

HOSEA 11:8                                                           

Hoe zou Ik u overgeven, o Efraïm? u overleveren, o Israel? Hoe zou Ik u maken als Adama, u stellen als Zeboïm? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is tezamen ontstoken.

 

HOSEA 11:10,11                                                    

Zij zullen den Heere achterna wandelen, Hij zal brullen als een leeuw, wanneer Hij brullen zal, dan zullen de kinderen van de zee af al bevende aankomen.

Zij zullen bevende aankomen als een vogeltje uit Egypte, en als een duif uit het land van Assur; en Ik zal hen doen wonen in hun huizen, spreekt de Heere.

 

HOSEA 14:3b                                                         

Immers zal een wees bij u ontfermd worden

 

JOËL 2:12a                                                             

Nu dan ook, spreekt de HEERE, bekeert u tot Mij met uw ganse hart.

 

JOËL 2:12b,13                                                        

En dat met vasten en met geween, en met rouwklage.

En scheurt uw hart en niet uw klederen, en bekeert u tot den Heere, uw God; want Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwade.

 

JOËL 2:30-32a                                                        

En Ik zal wondertekenen geven in den hemel en op de aarde: bloed, en vuur, en rookpilaren.

De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat die grote en vreselijke dag des Heeren komt.

En het zal geschieden, al wie den Naam des Heeren zal aanroepen, zal behouden worden.

 

JOËL 3:13                                                               

Slaat den sikkel aan; want de oogst is rijp geworden.

 

JOËL 3:18                                                               

En het zal te dien dage geschieden dat de bergen van zoeten wijn zullen druipen, en de heuvelen van melk vlieten, en alle stromen van Juda vol van water gaan; en er zal een fontein uit het huis des Heeren uitgaan, en zal het dal van Sittim bewateren.

 

INHOUD DEEL 4

 

AMOS 3:11 eerste deel                                           

Daarom, zo zegt de Heere HEERE: De vijand! En dat rondom het land.

 

AMOS 4:6-11                                                          

Daarom heb Ik ulieden ook reinheid der tanden gegeven in al uw steden, en gebrek van brood in al uw plaatsen; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, enz.

 

AMOS 4:12                                                             

Daarom zal Ik u alzo doen, o Israël; omdat Ik u dan dit doen zal, zo schik u, o Israël, om uw God te ontmoeten.

 

AMOS 6:1-7                                                            

WEE den gerusten te Sion en den zekeren op den berg van Samaría, die de voornaamsten zijn van de eerstelingen der volken, en tot dewelke die van het huis Israëls komen. enz.

 

AMOS 6:8-14                                                          

De Heere HEERE heeft gezworen bij Zichzelven (spreekt de HEERE, de God der heirscharen): Ik heb een gruwel van Jakobs hovaardij en Ik haat zijn paleizen; enz.

 

AMOS 9:11,12                                                        

Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weder oprichten, en Ik zal haar reten vertuinen, en wat aan haar is afgebroken, weder oprichten, en zal ze bouwen als in de dagen vanouds;

Opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom en al de heidenen die naar Mijn Naam genoemd worden, spreekt de HEERE, Die dit doet.

 

AMOS 9:13-15                                                        

Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat de ploeger den maaier, en de druiventreder den zaadzaaier genaken zal; en de bergen zullen van zoeten wijn druipen en al de heuvelen zullen smelten, enz.

 

MICHA 3:1-7                                                          

Voorts zeide ik: Hoort nu, gij hoofden Jakobs en gij oversten van het huis Israëls. Betaamt het ulieden niet het recht te weten? enz.

 

MICHA 3:8-12                                                        

Maar waarlijk, ik ben vol kracht van den Geest des HEEREN, en vol van gericht en dapperheid, om Jakob te verkondigen zijn overtreding, en Israël zijn zonde.

 

MICHA 6:6a                                                           

Waarmede zal ik den HEERE tegenkomen, en mij bukken voor den hogen God?

 

MICHA 7:7-10 eerste deel                                      

Maar ik zal uitzien naar den HEERE, ik zal wachten op den God mijns heils; mijn God zal mij horen.

Verblijd u niet over mij, o mijn vijandin; wanneer ik gevallen ben, zal ik weder opstaan; wanneer ik in duisternis zal gezeten zijn, zal mij de HEERE een Licht zijn. enz.

 

MICHA 7:8 laatste deel                                          

Wanneer ik in duisternis zal gezeten zijn, zal mij de HEERE een Licht zijn.

  

NAHUM 1:10                                                          

Dewijl zij in elkander gevlochten zijn als doornen, en dronken zijn gelijk zij plegen dronken te zijn, zo worden zij volkomenlijk verteerd als een dorre stoppel.

 

ZEFANJA 1:12 eerste deel

En het zal geschieden te dien tijde, Ik zal Jeruzalem met lantaarnen doorzoeken.

 

ZEFANJA 1:12 tweede deel

En Ik zal bezoeking doen over de mannen die stijf geworden zijn op hun droesem.

 

ZEFANJA 1:12 derde of laatste deel

Die in hun hart zeggen: De HEERE doet geen goed en Hij doet geen kwaad.

 

ZEFANJA 2:1                                                         

Doorzoekt  uzelven nauw, ja, doorzoekt nauw, gij volk dat met geen lust bevangen wordt.

 

ZEFANJA 2:1-7                                                      

Doorzoekt uzelven nauw, ja, doorzoekt nauw, gij volk dat met geen lust bevangen wordt; enz.

 

ZEFANJA 2:8-15                                                    

Ik heb de beschimping van Moab gehoord en de scheldwoorden der kinderen Ammons, waarmede zij Mijn volk beschimpt hebben, en hebben zich groot gemaakt tegen deszelfs landpale. enz.

 

HAGGAÏ 2:10                                                         

De heerlijkheid van dit laatste huis zal groter worden dan van het eerste, zegt de HEERE der heirscharen; en in deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt de HEERE der heirscharen.

 

HAGGAÏ 2:10                                                         

De heerlijkheid van dit laatste huis zal groter worden dan van het eerste, zegt de HEERE der heirscharen; en in deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt de HEERE der heirscharen.

 

ZACHARIA 2:5                                                      

En Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige Muur rondom.

 

ZACHARIA 5:4                                                      

Ik breng dezen vloek voort, spreekt de HEERE der heirscharen, dat hij kome in het huis van den dief, en in het huis desgenen die bij Mijn Naam valselijk zweert; en hij zal in het midden zijns huizes overnachten, en hij zal het verteren met zijn houten en zijn stenen.

 

ZACHARIA 9:1-10                                                

De last van het woord des HEEREN over het land Chadrach en Damascus, deszelfs rust; want de HEERE heeft een oog over den mens, gelijk over al de stammen Israëls. enz.

 

ZACHARIA 9:11-17                                                          

U ook aangaande, o Sion, door het bloed uws verbonds heb Ik uw gebondenen uit den kuil waar geen water in is, uitgelaten. enz.

 

ZACHARIA 9:9                                                      

Verheug u zeer, gij dochter Sions, juich, gij dochter Jeruzalems; zie, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen.

 

ZACHARIA 9:11                                                    

U ook aangaande, o Sion, door het bloed uws verbonds heb Ik uw gebondenen uit den kuil waar geen water in is, uitgelaten.

 

ZACHARIA 12:10                                                  

Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden, en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben, enz.

 

ZACHARIA 13:1                                                    

Te dien dage zal er een Fontein geopend zijn voor het huis Davids en voor de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinheid.

 

MALEACHI 1:6                                                     

Een zoon zal den vader eren en een knecht zijn heer; ben Ik dan een Vader, waar is Mijn eer? En ben Ik een Heere, waar is Mijn vreze?

 

MALEACHI 3:6a                                                   

Ik, de HEERE, word niet veranderd.

 

MALEACHI 4:2a                                                   

Ulieden daarentegen die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan.