Costerus F. – De geestelijke mens

De geestelijke mens € 81,-

De mens beschreven in zijn wedergeboorte, bekering en einde in 62 preken. Zeer helder en vanuit de Schrift verklaard. In twee delen.

INHOUD DEEL 1

 

OPDRACHT EN TOE-EIGENING

 

KORTE INHOUD

 

1 LEERREDE

DE NOODZAKELIJKHEID VAN DES MENSEN WEDERGEBOORTE EN VERANDE­RING.

Johannes 3:3

Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, tenzij dat iemand wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.

2 LEERREDE

DE ONMACHT VAN DE MENS.

Johannes. 6:44a

Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader Die Mij gezonden heeft, hem trekke.

 

3 LEERREDE

 DE WEDERGEBOORTE EN VERANDERING DE BONDGENOTEN BELOOFD.

Ezechiël 36:26,27

En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven.

En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rech­ten zult bewaren en doen.

4 LEERREDE

Ezechiël 36:26a

En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u.

5 LEERREDE

Ezechiël 36:26b

En Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven.

6 LEERREDE      

Ezechiël. 36:27a

En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u.

7 LEERREDE

Ezechiël 36:27b

En Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wande­len, en Mijn rechten zult bewaren en doen.

 

8 LEERREDE

DE MENS IN ZIJN VERANDERING EN DADELIJKE BEKERING, AANSCHOUWE­LIJK GEMAAKT IN DE STOKBEWAARDER te FILIPPI.

Hand. 16:19‑34

Als nu de heren van dezelve zagen, dat de hoop huns ge­wins weg was, grepen zij Paulus en Silas, en trokken hen naar de markt voor de oversten.

En als zij hen tot de hoofdmannen gebracht hadden, zeiden zij: Deze mensen beroeren onze stad, daar zij Joden zijn;

En zij verkondigen zeden, die ons niet geoorloofd zijn aan te nemen noch te doen, alzo wij Romeinen zijn.

En de schare stond gezamenlijk tegen hen op; en de hoofd­mannen hun de klederen afgescheurd hebbende, bevalen hen te geselen.

En als zij hun vele slagen gegeven hadden, wierpen zij hen in de gevangenis en geboden den stokbewaarder, dat hij hen zeker­lijk bewaren zou.

Dewelke zulk een gebod ontvangen hebbende, wierp hen in den binnensten kerker, en verzekerde hun voeten in den stok. enz.

9 LEERREDE

 Handelingen 16:25

Omtrent den middernacht baden Paulus en Silas, en zongen Gode lofzangen; en de gevangenen hoorden naar hen.

10 LEERREDE

Handelingen 16:26

En er geschiedde snellijk een grote aardbeving, alzo dat de fundamenten des kerkers bewogen werden; en terstond werden al de deuren geopend, en de banden van allen werden los.

11 LEERREDE

Handelingen 16:27

En de stokbewaarder wakker geworden zijnde, en ziende de deuren der gevangenis geopend, trok een zwaard en zou zichzel­ven omge­bracht hebben, menende dat de gevangenen ontvloden waren.

12 LEERREDE

Handelingen 16:28,29

Maar Paulus riep met grote stem, zeggende: Doe uzelven geen kwaad; want wij zijn allen hier.

En als hij licht geëist had, sprong hij in en werd zeer beven­de, en viel voor Paulus en Silas neder aan de voe­ten.

13 LEERREDE

Handelingen 16:30

En hen buiten gebracht hebbende, zeide hij: Lieve heren, wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?

14 LEERREDE

Handelingen 16:31

En zij zeiden: Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis.

15 LEERREDE

Handelingen 16:32

En zij spraken tot hem het Woord des Heeren, en tot allen die in zijn huis waren.

16 LEERREDE

Handelingen 16:33,34

En hij nam hen tot zich in dezelve ure des nachts en wies hen van de striemen; en hij werd terstond gedoopt, en al de zijnen.

En hij bracht hen in zijn huis en zette hun de tafel voor, en verheugde zich, dat hij met al zijn huis aan God gelovig gewor­den was.

17 LEERREDE

Handelingen 16:33,34

En hij nam hen tot zich in dezelve ure des nachts, en wies hen van de striemen; en hij werd terstond gedoopt, en al de zijnen.

En hij bracht hen in zijn huis, en zette hun de tafel voor, en verheugde zich, dat hij met al zijn huis aan God gelovig gewor­den was.

18 LEERREDE    

Handelingen 16:34b

En verheugde zich, dat hij met al zijn huis aan God gelovig geworden was.

 

19 LEERREDE

DE MENS VERANDERD EN GEESTELIJK GEWORDEN, VOORGESTELD IN DE PERSOON VAN DE APOSTEL PAULUS,

Galaten 2:20

Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij lief­gehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.

20 LEERREDE    

Galaten 2:20

En ik leef.

21 LEERREDE

Galaten 2:20

Niet meer ik.

22 LEERREDE

Galaten 2:20

Christus leeft in mij.

23 LEERREDE

Galaten 2:20

En hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods.

24 LEERREDE

Galaten. 2:20

Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgege­ven heeft.

 

25 LEERREDE

DE GEESTELIJKE MENS VAN HET VLEES GEKWELD.

ROM. 7:14

Want wij weten, dat de wet geestelijk is, maar ik ben vle­se­lijk, verkocht onder de zonde.

26 LEERREDE

Romeinen 7:14

Maar ik ben vleselijk

27 LEERREDE

Romeinen 7:14

Verkocht onder de zonde.

 

28 LEERREDE

DE GEESTELIJKE MENS VAN DE GEEST ONDERSTEUND.

Romeinen 8:26,27

En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuch­tingen.

En Die de harten doorzoekt, weet, welke de mening des Gees­tes is, dewijl Hij naar God voor de heiligen bidt.

29 LEERREDE

Romeinen 8:26

Want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het be­hoort.

30 LEERREDE

Romeinen 8:26

De Geest Zelf bidt voor ons.

31 LEERREDE

Romeinen 8:26

Met onuitsprekelijke zuchtingen.

32 LEERREDE

Romeinen. 8:27

Die de harten doorzoekt, weet, welke de mening des Geestes is, dewijl Hij naar God voor de heiligen bidt.

 

INHOUD DEEL 2

                                                                          

33 LEERREDE

DE GEESTELIJKE MENS OP ZIJN DROEVIGSTE.

Psalm 119:28                                            

Mijn ziel druipt weg van treurigheid.

34 LEERREDE

 

DE GEESTELIJKE MENS OP ZIJN BESTE.

Romeinen 5:1‑6

Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus. enz.

35 LEERREDE

Romeinen 5:2

Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan.

36 LEERREDE

Romeinen 5:2

En roemen in de hoop der heerlijkheid Gods.

37 LEERREDE

Romeinen 5:3

En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkin­gen.

38 LEERREDE

Romeinen 5:3

Wetende, dat de verdrukking lijdzaamheid werkt.

39 LEERREDE

Romeinen 5:4                                                              

En de lijdzaamheid bevinding.

40 LEERREDE

Romeinen 5:4

En de bevinding hoop.

41 LEERREDE

Romeinen 5:5

En de hoop beschaamt niet.

42 LEERREDE

Romeinen 5:5

Omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, Die ons is gegeven.

43 LEERREDE

Romeinen 5:5

Door den Heiligen Geest, Die ons is gegeven.

44 LEERREDE

Romeinen 5:6

Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven.

 

45 LEERREDE

DE GEESTELIJKE MENS IN ZIJN RIJKDOM, BLIJKENDE UIT DE INVENTA­RIS VAN ZIJN GOEDEREN, OPGESTELD DOOR DE APOSTEL PAULUS.

1Korinthe 3:22,23

Hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Cefas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, het­zij toeko­mende dingen, zij zijn alle uwe;

Doch gij zijt van Christus, en Christus is Gods.

46 LEERREDE

1Korinthe 3:22

Hetzij de wereld.

47 LEERREDE

1Korinthe 3:22

Hetzij leven.

48 LEERREDE

1Korinthe 3:22

Hetzij dood.

49 LEERREDE

1Korinthe 2:22

Hetzij tegenwoordige.

50 LEERREDE

1Korinthe 3:22

Hetzij toekomende dingen.

51 LEERREDE

1Korinthe 3:22.

Zij zijn alle uwe

52 LEERREDE

1Korinthe 3:23

Doch gij zijt van Christus.

53 LEERREDE

1Korinthe 3:23

En Christus is Gods.

54 LEERREDE.

 

DE GEESTELIJKE MENS IN ZIJN LAATSTE VERWACHTING.

Job 19:25‑27       

Ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan;

En als zij na mijn huid dit door­knaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen;

Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zul­len, en niet een vreemde; mijn nieren ver­langen zeer in mijn schoot.

55 LEERREDE

Job 19:25

Mijn Verlosser leeft.

56 LEERREDE

Job 19:25‑27

En Hij zal de laatste over het stof opstaan;

En als zij na mijn huid dit door­knaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen;

Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zul­len, en niet een vreemde.

57 LEERREDE

Job 19:27

Mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot.

 

58 LEERREDE

DE GEESTELIJKE MENS IN ZIJN EINDE

Openbaring 14:13

Ik hoorde een stem uit den hemel, die tot mij zeide: Schrijf, zalig zijn de doden, die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun ar­beid; en hun werken volgen met hen.

59 LEERREDE

Openbaring 14:13

Van nu aan.

60 LEERREDE

Openbaring 14:13

Ja, zegt de Geest.

61 LEERREDE

Openbaring 14:13

Opdat zij rusten mogen van hun arbeid.

62 LEERREDE

Openbaring 14:13

En hun werken volgen met hen.

 

 

VOORWOORD

 

Er zijn hier op aarde in de zedelijke wereld twee konink­rijken, die lijnrecht tegen elkaar overstaan, en elkaar noodza­kelijk bestrijden moeten, het rijk des satans en het Koninkrijk van Christus; want ook daartoe is de Zone Gods in de wereld gekomen, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. Dat verbreken van de werken des duivels, het vermorzelen van de kop der slang, is niet slechts de wezenlijke betekenis van het lij­den, sterven en opstaan van de gezegende Verlosser, maar het maakt de eigenlijke inhoud uit van de inwendige geschiedenis van het menselijke geslacht, van het paradijs af tot de einden der eeuwen toe. Satan grondde zijn rijk hier op aarde door leugen; hij is een leugenaar van den beginne af. Zondigt, en gij zult als God zijn, gij zult onafhankelijk en vrij zijn, zo luidde zijn prediking; en hij is geloofd, en wij hebben de begeerte van die vader gedaan, die ons door zijn leugenwoord geteeld heeft tot zijn kinderen, Joh. 8:44. En nog altijd werkt hij in de kinderen der ongehoorzaamheid door de leugen, en bevestigt daar­door zijn rijk. Er is meer dan één schrede tussen de dood en u, zo predikt hij in onze harten; gij kunt zeer wel twee heren dienen, en ook in het Koninkrijk der hemelen wel ingaan, al is het dat gij niet wedergeboren zijt door de Heili­ge Geest; heden, terwijl gij Gods stem hoort, behoeft gij u nog niet tot God te bekeren; morgen, in andere omstandig­heden, zal het daartoe nog tijd zijn; en de Naam van Jezus is niet de enige onder de hemel aan de mensen gegeven om zalig te worden. Door vroomheid, godsdienst en betamelijke zelfverbetering, zult gij hetzelfde einde bekomen. Door die leugen blijft hij heer­sen, en houdt hij de zielen der mensen in de strik, waaruit zij zichzelf niet kunnen verlossen, omdat zij de leugen liefhebben en die doen.

Het Koninkrijk hetwelk de Zone Gods hier op aarde kwam openbaren, staat daar lijnrecht tegenover. Het is een Rijk der waarheid en genade; want een iegelijk die uit de waarheid is, hoort Zijn stem, en volgt Hem. Christus kwam verlossen door de waarheid van zonde; kwam verlossing en gehoorzaamheid in de harten van zondaren brengen en bevestigen. Die waarheid alleen zal ons vrijmaken van het juk van de satan, dat is, van de heerschappij der leugen. Want door de waarheid maakt Hij de zonde openbaar bovenmate zondigende te zijn tegen de dienens­waardige God en Zijn heilige Wet; door de waarheid toont Hij ons de ellende van een leven zonder God, zonder hoop in de wereld; door de waarheid verenigt Hij onze genegenheden met een gerechtigheid, die in Christus voor ons bij God is aangebracht, en waarin de schuldige onschuldig voor de heilige Rechter is, door het geloof; door de waarheid verenigt Hij onze arme, ledi­ge harten met een God Die in Christus verzoend is, en in Wiens kennis en dienst alleen vervulling voor onze armoede en ledig­heid te vinden is, waardoor in ons geschapen wordt een nieuwe mens, geteeld uit de waarheid, als het zaad Gods, voortgebracht door de Geest van Christus, Die niet gelijk aan een levende ziel, maar Die een levendmakende Geest is, door Zijn opstandig uit de doden; zijn beginsel, zijn kracht, zijn vrucht hebbende in en uit het Woord Gods; en daarom doodsvijand van de leuge­naar en van de leugen, buiten ons en binnen ons. Die nieuwe, geeste­lijke mens, of wil men het anders, dat leven der waarheid en des geloofs, in ons geschapen door de Heilige Geest, was ten allen tijde het voorwerp van aandachtige over­peinzing van dege­nen in wier harten God met Zijn waarheid geschenen heeft, en dat temeer, om de verborgenheden daarin voor het natuurlijk verstand vervat; dewijl de geestelijke mens zelf wel alle din­gen onderscheidt, maar toch van niemand (dat is, van geen onge­lovi­gen) onderscheiden wordt.

Elke gelovige toch heeft een tweeërlei geslachtsregister of stamboom; de natuurlijke uit Adam, de geestelijke uit Christus. Gelijk de oude geboorte van Adam in hem is, (uit de aarde aards, en uit het vlees geboren vlees) zo is ook de nieuwe geboorte van Christus in hem; want die in Christus is, die is een nieuw schepsel. Uit die tweeërlei geboorte is tegelijker­tijd binnen in hem de oude en nieuwe mens, de kracht der leugen en het leven der waarheid, het beeld der zonde en de liefde der heiligheid, de gevangennemende invloed des vleses en de vrij­heid des geloofs dat van de zonde is vrijgemaakt; en wat in Adam gestorven is, dat is in Christus met een nieuw levensbe­ginsel vervuld; waarom ook Christus, de Vader der eeuwigheid, of liever de eeuwige Vader van Zijn volk, wordt genoemd. De geboorte van de geestelijke mens is dus een onmiddellijke vrucht, uit de menswording van Christus, omdat Hij het beeld, in het paradijs gevallen, in Bethlehem in Zijn eigen lichaam en in Zijn eigen ziel hersteld heeft. Maar niet minder ook een onmid­dellijke vrucht uit de dood en opstanding van Christus; omdat Hij, zonde gemaakt zijnde, de zonde in Zijn lichaam heeft verzoend, gekruist en gedood, en in het nieuwe leven der vrij­heid, der vergeving, der aanneming tot kinderen en der gemeen­schapsoefening met God opgestaan is als de Eersteling van Zijn gemeente, de dood overwonnen hebbende, en dengene die het ge­weld des doods had, namelijk de duivel. En de geestelijke mens, door Gods vrijmachtige genade uit deze heerlijke Jezus geboren, vindt de oplossing van zijn strijd, zijn kruis en zijn bezwaren slechts in het leven dat Christus hier leefde; en vindt zijn kracht en voortgang alleen in de verloochening van zichzelf, en in het gelovig rusten in zijn Hoofd; en vindt de roeping van verootmoediging bij de kribbe, van sterven aan de zonde bij het kruis; en van het zoeken der dingen die boven zijn, bij het open graf van Christus Jezus, zijn Heere.

Door alle tijden heen werden door vele godzalige schriftge­leerden honderden werken geschreven om die geestelijke mens te beschrijven, en zijn weg hier op aarde te verklaren. De werken van Owen, Witsius, Arends, Boston en anderen over dit onder­werp, zijn door des Heeren goedheid ook in ons vaderland nog niet vergeten, en dienen nog grotelijks tot stichting van ve­len. Maar onder die munt ook het werk van Florentius Costerus uit, hetwelk hij meer bepaald over de geestelijke mens heeft geschreven, en in deze bladen opnieuw in onze vaderlandse ge­meenten wordt verspreid.

Ik stel mijn naam niet vooraan dit werk, om het in enig opzicht aan te bevelen; want Costerus, de godzalige leraar van Hoorn, heeft sinds bijna twee eeuwen zichzelf aanbevo­len bij de kerk van Nederland; en de gedachtenis van die rechtvaardige is in die kerk zo in zegening geweest, dat mijn naam hier niets betekent. Maar ik betuig hiermee slechts mijn hartelijke inge­nomenheid en blijdschap, dat er in de gemeenten van Nederland nog plaats is voor, en begeerte naar zulke werken, te midden van een vreselijke afval van de waarheid aan de ene, en van veel oppervlakkigheid ook bij de vrienden der waarheid aan de andere zijde. Ik zou niet zo donker inzien in de toekomst van de Kerk, indien de kinderen des Koninkrijks de beproefde werken der vaderen meer biddend en herhaaldelijk lazen; want onder de treurigste verschijnselen van onze tijd behoort, dat de belij­ders der waarheid verzwakt, verdeeld, overwonnen en beroofd worden, omdat zij de wapenen niet meer kunnen voeren. Daardoor vertoont de Kerk zoveel losheid van beginselen, inplaats van geestelijke mensen, opwassende in de kennis en in de genade van onze Heere Jezus Chris­tus. Het zij verre van mij, dat ik de gemeente twee, drie eeuwen achteruit zou willen doen gaan, (want de weg des Heeren ligt ook in de nacht, ook in de donker­heid, altijd voor­waarts) maar behartenswaardig ook voor onze tijd is toch het woord, waarmee Costerus de voorrede van zijn werk aanvangt: De oude en nieuwe geestdrijvers menen dat zij geestelijk zijn, omdat zij het Woord smadelijk verachten, en gedurig niet anders spreken, dan van een licht des Geestes, hetwelk van binnen in hen zijnde hun alles ingeeft, welke bewe­gingen zij dan opvolgen, zonder op het Woord te letten. Doch het is er zo verre vandaan, dat zij die naam waardig zouden zijn, dat zij even daarom verdienen het brandmerk, hetwelk de apostel Judas op de zodanigen gesteld heeft: Natuurlijke men­sen, den Geest niet hebbende, alzo zij zichzelven van de orde­lijke be­diening van het Woord afscheiden, en datgene verachten, waaron­der de Geest wil werken.

Mijn innige bede is, dat dit werk ook nu weer ruim verspreid, naarstig gelezen, en aan de harten der lezers van God gezegend worde, en Nederlands Kerk er die vrucht uit moge trekken, dat de werken des Geestes en de werkzaamheid van de geestelijke mens meer bij ons openbaar worden.

 

Nieuwe Tonge

Dec. 1861                                         J. W. FELIX