Hellenbroek A. Kruistriomf

Kruistriomf van Vorst Messias € 75,-

Het lijden, sterven en begraven van Christus volgens de vier evangelisten, in 48 preken.

INHOUD

 

EERSTE PREDIKATIE

CHRISTUS VOORZEGT ZIJN DOOD. DE JOODSE RAAD VERGADERT TEGEN HEM IN DE ZAAL VAN KAJAFAS.

MATTHEÜS 26:1-5                                   

  1. En het is geschied, als Jezus al deze woorden geëindigd had, dat Hij tot Zijn discipelen zeide:
  2. Gij weet, dat na twee dagen het pascha is, en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden om gekruisigd te worden.
  3. Toen vergaderden de overpriesters en de schriftgeleerden en de ouderlingen des volks in de zaal des hogepriesters, die genaamd was Kajafas;
  4. En beraadslaagden tezamen, dat zij Jezus met listigheid vangen en doden zouden.
  5. Doch zij zeiden: Niet in het feest, opdat er geen oproer worde onder het volk.

 

TWEEDE PREDIKATIE

CHRISTUS WORDT GEZALFD VAN DE VROUW, WAAROVER DE DISCIPELEN MURMUREREN.

MATTHEÜS 26:6-9                                   

  1. Als nu Jezus te Bethanië was, ten huize van Simon de me­laat­se,
  2. Kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan (tafel) zat.
  3. En Zijn discipelen, [dat] ziende, namen het zeer kwalijk, zeggende: Waartoe dit verlies?
  4. Want deze zalf had duur kunnen verkocht, en [de penningen] den armen gegeven worden.

 

DERDE PREDIKATIE

CHRISTUS VERANTWOORDT EN PRIJST DE DAAD VAN DEZE VROUW.

MATTHÉÜS 26:10-13                               

  1. Maar Jezus, [zulks] verstaande, zeide tot hen: Waarom doet gij deze vrouw moeite aan? Want zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht.
  2. Want de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd.
  3. Want als zij deze zalf op Mijn lichaam gegoten heeft, zo heeft zij het gedaan tot [een voorbereiding van] Mijn begrafe­nis.
  4. Voorwaar zeg Ik u: Alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, [daar] zal ook tot haar gedachte­nis gesproken worden van hetgeen zij gedaan heeft.

 

VIERDE PREDIKATIE                            

JUDAS GAAT TOT DE RAAD DER JODEN, EN NEEMT AAN JEZUS VOOR DERTIG ZILVEREN PENNINGEN OVER TE LEVEREN.

MATTHÉÜS 26:14-16                               

  1. Toen ging een van de twaalven, genaamd Judas Iskáriot, tot de overpriesters,
  2. En zeide: Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overle­ve­ren? En zij hebben hem toegelegd dertig zilveren [pennin­gen].
  3. En van toen af zocht hij gelegenheid, opdat hij Hem over­le­veren mocht.

 

VIJFDE PREDIKATIE

CHRISTUS LAAT HET PASCHA BEREIDEN.

MARKUS 14:12-16                                    

  1. En op den eersten dag der ongehevelde [broden], wanneer zij het pascha slachtten, zeiden Zijn discipelen tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij heengaan en bereiden, dat Gij het pascha eet?
  2. En Hij zond twee van Zijn discipelen uit en zeide tot hen: Gaat henen in de stad, en u zal een mens ontmoeten, dragende een kruik water; volgt dien;
  3. En zo waar hij ingaat, zegt tot den heer des huizes: De Meester zegt: Waar is de eetzaal, daar Ik het pascha met Mijn discipelen eten zal?
  4. En hij zal u wijzen een grote opperzaal, toegerust [en] gereed; bereidt het ons aldaar.
  5. En Zijn discipelen gingen uit en kwamen in de stad en vonden het gelijk Hij hun gezegd had, en bereidden het pa­scha.

 

ZESDE PREDIKATIE

CHRISTUS ONTDEKT DE TROUWELOZE VERRADER JUDAS.

MATTHEÜS 26:20-25                               

  1. En als het avond geworden was, zat Hij aan met de twaalve.
  2. En toen zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u Mij zal verraden.
  3. En zij, zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: Ben ik het, Heere?
  4. En Hij, antwoordende, zeide: Die de hand met Mij in den schotel indoopt, die zal Mij verraden.
  5. De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschre­ven is; maar wee dien mens, door welken de Zoon des mensen verra­den wordt; het ware hem goed, zo die mens niet geboren ware geweest.
  6. En Judas, die Hem verried, antwoordde en zeide: Ben ik het, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd.

 

ZEVENDE PREDIKATIE 

CHRISTUS VOORZEGT DE VAL VAN ZIJN DISCIPELEN.

MATTHEÜS 26:30-32                               

  1. En als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg.
  2. Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in deze nacht; want er is geschreven: Ik zal den Herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden.
  3. Maar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galiléa.

 

ACHTSTE PREDIKATIE

DE VERMETELHEID DER DISCIPELEN, EN BIJZONDER DIE VAN PETRUS.

MATTHEÜS 26:33-35                               

  1. Doch Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Al werden zij ook allen aan U geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden.
  2. Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, dat gij in dezen zelven nacht, eer de haan gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen.
  3. Petrus zeide tot Hem: Al moest ik ook met U sterven, zo zal ik U geenszins verloo­chenen. Desgelijks zeiden ook al de discipelen.

 

NEGENDE PREDIKATIE

CHRISTUS’ BENAUWDHEID IN DE HOF VAN GETHSÉMANÉ.

MATTHEÜS 26:36-38                               

  1. Toen ging Jezus met hen in een plaats genaamd Gethsémané en zeide tot de discipe­len: Zit hier neder, totdat Ik heenga en aldaar zal gebeden hebben.
  2. En met Zich nemende Petrus en de twee zonen van Zebedéüs, begon Hij droevig en zeer beangst te worden.
  3. Toen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met Mij.

 

TIENDE PREDIKATIE

CHRISTUS BIDT DRIEMAAL, VERMAANT ZIJN DISCIPELEN TOT WAKEN.

MATTHEÜS 26:39-46                               

 En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aange­zicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan! Doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij [wilt].

  1. En Hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet één uur met Mij waken?
  2. Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.
  3. Wederom ten tweeden male heengaande, bad Hij, zeggende: Mijn Vader, indien deze drinkbeker van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij dat Ik hem drinke, Uw wil geschiede.
  4. En komende [bij hen], vond Hij hen wederom slapende; want hun ogen waren bezwaard.
  5. En hen latende, ging Hij wederom heen, en bad ten derden male, zeggende dezelfde woorden.
  6. Toen kwam Hij tot Zijn discipelen en zeide tot hen: Slaapt [nu] voort en rust; zie, de ure is nabijgekomen, en de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren.
  7. Staat op, laat ons gaan; zie, hij is nabij, die Mij ver­raadt.

 

ELFDE PREDIKATIE

CHRISTUS BLOED ZWETENDE IN DE HOF VAN GETHSÉMANÉ, WORDT VER­TROOST VAN EEN ENGEL.

LUKAS 22:43,44                                         

  1. En van Hem werd gezien een engel uit den hemel, die Hem versterkte.
  2. En in zwaren strijd zijnde, bad Hij te ernstiger. En zijn zweet werd gelijk grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen.

 

TWAALFDE PREDIKATIE

JUDAS KOMT MET DE BENDE, OM CHRISTUS TE VANGEN; HIJ GAAT HEN TEGEMOET, EN WERPT ZIJN WOEDENDE VIJANDEN OVERHOOP.

JOHANNES 18:3-9                                     

  1. Judas dan, genomen hebbende de bende [krijgsknechten] en [enige] dienaars van de overpriesters en farizeën, kwam aldaar met lantaarnen en fakkels en wapenen.
  2. Jezus dan wetende alles wat over Hem komen zou, ging uit en zeide tot hen: Wien zoekt gij?
  3. Zij antwoordden Hem: Jezus den Nazaréner. Jezus zeide tot hen: Ik ben het. En Judas, die Hem verried, stond ook bij hen.
  4. Als Hij dan tot hen zeide: Ik ben het; gingen zij achter­waarts, en vielen ter aarde.
  5. Hij vraagde hun dan wederom: Wien zoekt gij? En zij zeiden: Jezus den Nazaréner.
  6. Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd dat Ik het ben. Indien gij dan Mij zoekt, zo laat dezen heengaan.
  7. Opdat het woord vervuld zou worden, dat Hij gezegd had: Uit degenen, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren.

 

DERTIENDE PREDIKATIE

JEZUS WORDT VERRADEN MET EEN KUS, EN DAAROP GEVANGEN.

MATTHEÜS 26:48-50                               

  1. En die Hem verried, had hun een teken gegeven, zeggende: Dien ik zal kussen, Dezelve is het; grijpt Hem.
  2. En terstond komende tot Jezus, zeide hij: Wees gegroet, Rabbi, en hij kuste Hem.
  3. Maar Jezus zeide tot hem: Vriend, waartoe zijt gij hier? Toen kwamen zij toe, en sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem.

 

VEERTIENDE PREDIKATIE

PETRUS SLAAT MALCHUS HET OOR AF, WELK DOEN VAN CHRISTUS BE­STRAFT WERD.

MATTHEÜS 26:51-54                               

  1. En zie, een van degenen die met Jezus waren, de hand uit­stekende, trok zijn zwaard uit, en slaande den dienstknecht des hogepriester, hieuw zijn oor af.
  2. Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan.
  3. Of meent gij, dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten?
  4. Hoe zouden dan de Schriften vervuld worden, [die zeggen], dat het alzo geschieden moet?

 

VIJFTIENDE PREDIKATIE

CHRISTUS BESTRAFT ZIJN VIJANDEN, DE DISCIPELEN VLUCHTEN, EN VERLATEN HEM ALLEN.

MARKUS 14:48-52                                    

  1. En Jezus antwoordende zeide tot hen: Zijt gij uitgegaan met zwaarden en stokken als tegen een moordenaar, om Mij te van­gen?
  2. Dagelijks was Ik bij ulieden in den tempel lerende, en gij hebt Mij niet gegrepen; maar [dit geschiedt], opdat de Schrif­ten vervuld zouden worden.
  3. En zij Hem verlatende, zijn allen gevloden.
  4. En een zeker jongeling volgde Hem, hebbende een lijnwaad omgedaan over het naakte [lijf], en de jongelingen grepen hem.
  5. En hij het lijnwaad verlatende, is naakt van hen gevloden.

 

ZESTIENDE PREDIKATIE

JEZUS WORDT GEBONDEN HEENGELEID NAAR ANNAS EN KAJAFAS. DE HOGEPRIESTER ONDERVRAAGT HEM. JEZUS KRIJGT EEN KINNEBAKSLAG.

JOHANNES 18:12-14, 19-24                      

  1. De bende dan en de overste over duizend en de dienaars der Joden namen Jezus gezamenlijk, en bonden Hem,
  2. En leidden Hem henen, eerst tot Annas; want hij was de vrouws vader van Kájafas, welke deszelven jaars hogepriester was.
  3. Kájafas nu was degene, die den Joden geraden had, dat het

nut was dat één Mens voor het volk stierf.

  1. De hogepriester dan vraagde Jezus van Zijn discipelen en van Zijn leer.
  2. Jezus antwoordde hem: Ik heb vrijuit gesproken tot de wereld; Ik heb allen tijd geleerd in de synagoge en in den tempel, waar de Joden van alle plaatsen samenkomen, en in het verborgen heb Ik niets gesproken.
  3. Wat ondervraagt gij Mij? Ondervraag degenen, die het ge­hoord hebben, wat Ik tot hen gesproken heb; zie, dezen weten wat Ik gezegd heb.
  4. En als Hij dit zeide, gaf een van de dienaren, die daarbij stond, Jezus een kinnebak­slag, zeggende: Antwoordt Gij alzo den hogepriester?
  5. Jezus antwoordde hem: Indien Ik kwalijk gesproken heb, betuig van het kwade; en indien wel, waarom slaat gij Mij?
  6. (Annas dan had Hem gebonden gezonden tot Kájafas den hoge­priester.)

 

ZEVENTIENDE PREDIKATIE

VALSE GETUIGEN WORDEN OPGEZOCHT. HET GETUIGENIS VAN HET BREKEN DES TEMPELS WORDT VERDRAAID. JEZUS ZWIJGT STIL.

MATTHEÜS 26:59-63a                             

  1. En de overpriesters en de ouderlingen en de gehele Grote Raad zochten valse getuige­nis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten, en vonden niet.
  2. En hoewel er vele valse getuigen toegekomen waren, zo vonden zij [toch] niet.
  3. Maar ten laatste kwamen twee valse getuigen en zeiden: Deze heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken en in drie dagen denzelven opbouwen.
  4. En de hogepriester opstaande zeide tot Hem: Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U?
  5. Doch Jezus zweeg stil.

ACHTTIENDE PREDIKATIE

CHRISTUS VAN DE HOGEPRIESTER BEZWOREN, BELIJDT DAT HIJ IS DE ZONE GODS.

MATTHEÜS 26:63,64                                

  1. En de hogepriester antwoordende zeide tot Hem: Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Chris­tus, de Zone Gods?
  2. Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zitten­de ter rechter[hand] der kracht [Gods] en komende op de wolken des hemels.

 

NEGENTIENDE PREDIKATIE.

CHRISTUS WORDT ALS EEN GODSLASTERAAR VEROORDEELD TOT DE DOOD, EN IN ZIJN PROFETISCH AMBT BESPOT.

MATTHEÜS 26:65-68                               

  1. Toen verscheurde de hogepriester zijn klederen, zeggende: Hij heeft [God] gelasterd; wat hebben wij nog getuigen van node? Zie, nu hebt gij Zijn [gods]lastering gehoord.
  2. Wat dunkt ulieden? En zij, antwoordende zeiden: Hij is des doods schuldig.
  3. Toen spogen zij in Zijn aangezicht en sloegen Hem met vuisten.
  4. En anderen gaven Hem kinnebakslagen, zeggende: Profeteer ons, Christus, wie is het, die U geslagen heeft?

 

TWINTIGSTE PREDIKATIE

PETRUS’ VAL EN DRIEDUBBELE VERLOOCHENING.

MATTHEÜS 26:69-74                               

  1. En Petrus zat buiten in de zaal; en een dienstmaagd kwam tot hem, zeggende: Gij waart ook met Jezus, den Galileeër.
  2. Maar hij loochende het voor allen, zeggende: Ik weet niet, wat gij zegt.
  3. En als hij naar de voorpoort uitging, zag hem een andere [dienstmaagd], en zeide tot degenen, die aldaar [waren]: Deze was ook met Jezus den Nazaréner.
  4. En hij loochende het wederom met een eed, [zeggende]: Ik ken den Mens niet.
  5. En een weinig daarna, die er stonden, bijkomende, zeiden tot Petrus: Waarlijk, gij zijt ook van die, want ook uw spraak maakt u openbaar.
  6. Toen begon hij [zich] te vervloeken en te zweren: Ik ken den Mens niet.

 

EEN EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

PETRUS’ HEILZAME BEKERING EN TRANEN.

LUKAS 22:60b-62                                      

  1. En terstond als hij nog sprak, kraaide de haan.
  2. En de Heere Zich omkerende, zag Petrus aan; en Petrus werd indachtig het woord des Heeren, hoe Hij hem gezegd had: Eer de haan zal gekraaid hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen.
  3. En Petrus naar buiten gaande, weende bitterlijk.

 

TWEE EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

DE JODEN WILLEN NIET GAAN IN HET RECHTHUIS VAN PILATUS; HIJ GAAT TOT HEN UIT, EN VRAAGT WELKE BESCHULDIGING ZIJ TEGEN JEZUS INBRENGEN.

JOHANNES 18:28-32                                 

  1. Zij dan leidden Jezus van Kajafas in het rechthuis. En het was des morgens vroeg; en zij gingen niet in het recht­huis, opdat zij niet verontreinigd zouden worden, maar opdat zij het pascha eten mochten.
  2. Pilatus dan ging tot hen uit, en zeide: Wat beschuldiging brengt gij tegen dezen Mens?
  3. Zij antwoordden en zeiden tot hem: Indien Deze geen kwaad­doener was, zo zouden wij Hem u niet overgeleverd hebben.
  4. Pilatus dan zeide tot hen: Neemt gij Hem en oordeelt Hem naar uw wet. De Joden dan zeiden tot hem: Het is ons niet geoorloofd iemand te doden.
  5. Opdat het woord van Jezus vervuld werd, dat Hij gezegd had, betekenende, hoedani­gen dood Hij sterven zou.

 

DRIE EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

HET HEILLOOS BEROUW, EN DE DOOD VAN JUDAS. DE HANDELING DER OVERPRIESTERS MET DE DERTIG ZILVEREN PENNINGEN.

MATTHEÜS 27:3-10                                 

  1. Toen heeft Judas, dien Hem verraden had, ziende dat Hij veroordeeld was, berouw gehad, en heeft de dertig zilveren [penningen] den overpriesters en den ouderlingen wedergebracht,
  2. Zeggende: Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed. Maar zij zeiden: Wat gaat ons [dat] aan? Gij moogt toezien.
  3. En als hij de zilveren [penningen] in den tempel geworpen had, vertrok hij, en heengaande verworgde [zichzelven].
  4. En de overpriesters, de zilveren [penningen] nemende, zei­den: Het is niet geoorloofd deze in de offerkist te leg­gen, dewijl het een prijs des bloeds is.
  5. En te zamen raad gehouden hebbende, kochten zij daarmede den akker des pottenbak­kers, tot een begrafenis voor de vreem­de­lingen.
  6. Daarom is die akker genaamd de akker des bloeds, tot op den huidigen dag.
  7. Toen is vervuld geworden hetgeen gesproken is door den profeet Jeremia, zeggende: En zij hebben de dertig zilveren [penningen] genomen, de waarde des Gewaardeerden van de kinde­ren Israëls, Denwelken zij gewaardeerd hebben;
  8. En hebben dezelve gegeven voor den akker des pottenbak­kers, volgens hetgeen mij de Heere bevolen heeft.

 

VIER EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

CHRISTUS WORDT VAN PILATUS ONDERVRAAGD OF HIJ EEN KONING IS, DIE HETZELVE BELIJDT. HIJ ZWIJGT STIL OP DE BESCHULDIGING DER OVERPRIESTERS.

MATTHEÜS 27:11-14                               

  1. En Jezus stond voor den stadhouder; en de stadhouder vraag­de Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden? En Jezus zeide tot hem: Gij zegt het.
  2. En als Hij van de overpriesters en de ouderlingen beschul­digd werd, antwoordde Hij niets.
  3. Toen zeide Pilatus tot Hem: Hoort Gij niet, hoevele [zaken] zij tegen U getuigen?
  4. Maar Hij antwoordde hem niet op een enig woord, alzo dat de stadhouder zich zeer verwonderde.

 

VIJF EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

CHRISTUS DOET VOOR PILATUS EEN RONDE BELIJDENIS, DAT HIJ EEN KONING IS; DOCH DAT ZIJN KONINKRIJK NIET IS VAN DEZE WERELD.

JOHANNES 18:33-36                                 

  1. Pilatus dan ging wederom in het rechthuis, en riep Jezus, en zeide tot Hem: Zijt Gij de Koning der Joden?
  2. Jezus antwoordde hem: Zegt gij dit van uzelven, of hebben het u anderen van Mij gezegd?
  3. Pilatus antwoordde: Ben ik een Jood? Uw volk en de over­priesters hebben U aan mij overgeleverd; wat hebt Gij gedaan?
  4. Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Indien Mijn Koninkrijk van deze wereld was, zo zouden Mijn dienaren gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware over­geleverd; maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier.

 

ZES EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

HET VERVOLG VAN CHRISTUS’ GOEDE BELIJDENIS GEDAAN VOOR PILA­TUS; DIE HEM DAAROP ONSCHULDIG VERKLAART.

JOHANNES 18:37,38                                 

  1. Pilatus dan zeide tot Hem: Zijt Gij dan een Koning? Jezus antwoordde: Gij zegt, dat Ik een Koning ben. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid getuigenis geven zou. Een iegelijk die uit de waar­heid is, hoort Mijn stem.
  2. Pilatus zeide tot Hem: Wat is waarheid? En als hij dat gezegd had, ging hij wederom uit tot de Joden, en zeide tot hen: Ik vind geen schuld in Hem.

 

ZEVEN EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

CHRISTUS WORDT VAN PILATUS GEZONDEN TOT HERODES, DIE HEM HEEFT ONDERZOCHT, BESPOT, EN HERZONDEN TOT PILATUS.

LUKAS 23:6-12                                          

  1. Als nu Pilatus van Galiléa hoorde, vraagde hij, of die Mens een Galileeër was;
  2. En verstaande, dat Hij uit het gebied van Herodes was, zond hij Hem heen tot Herodes, die ook zelf in die dagen binnen Jeruzalem was.
  3. En als Herodes Jezus zag, werd hij zeer verblijd; want hij was van overlang begerig geweest Hem te zien, omdat hij veel van Hem hoorde; en hoopte enig teken te zien, dat van Hem gedaan zou worden.
  4. En hij vraagde Hem met vele woorden; doch Hij antwoordde hem niets.
  5. En de overpriesters en de schriftgeleerden stonden en beschuldigden Hem heftiglijk.
  6. En Herodes met zijn krijgslieden Hem veracht en bespot hebbende, deed Hem een blinkend kleed aan en zond Hem weder tot Pilatus.
  7. En op denzelven dag werden Pilatus en Herodes vrienden met elkander; want zij waren tevoren in vijandschap tegen elkan­der.

 

ACHT EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

PILATUS WIL JEZUS (ONSCHULDIG VERKLARENDE) MET KASTIJDING LOSLATEN.

LUKAS 23:13-16                                        

  1. En als Pilatus de overpriesters en de oversten en het volk bijeengeroepen had, zeide hij tot hen:
  2. Gij hebt dezen Mens tot mij gebracht als een, die het volk afkerig maakt; en zie, ik heb [Hem] in uw tegenwoordigheid ondervraagd, en heb in dezen Mens geen schuld gevonden, van hetgeen daar gij Hem mede beschuldigt;
  3. Ja, ook Herodes niet; want ik heb ulieden tot hem gezon­den, en zie, er is van Hem niets gedaan, dat des doods waardig is.
  4. Zo zal ik Hem dan kastijden en loslaten.

 

NEGEN EN TWINTIGSTE PREDIKATIE

CHRISTUS WORDT GESTELD TEGEN BAR-ABBAS.

MATTHEÜS 27:15-18                                50

  1. En op het feest was de stadhouder gewoon het volk een gevangene los te laten, welken zij wilden.
  2. En zij hadden toen een welbekenden gevangene, genaamd Bar‑Abbas.
  3. Als zij dan vergaderd waren, zeide Pilatus tot hen: Welken wilt gij, dat ik u zal loslaten, Bar‑Abbas, of Jezus, Die genaamd wordt Christus?
  4. Want hij wist, dat zij Hem door nijdigheid overgeleverd hadden.

 

DERTIGSTE PREDIKATIE

PILATUS WORDT GEWAARSCHUWD VAN ZIJN HUISVROUW. BAR-ABBAS WORDT VRIJ VERZOCHT, EN CHRISTUS MET EEN WOEDEND GESCHREEUW TOT HET KRUIS GEVORDERD.

MATTHEÜS 27:19-23                               

  1. En als hij op den rechterstoel zat, zo heeft zijn huis­vrouw tot hem gezonden, zeggen­de: Heb [toch] niet te doen met dien Rechtvaardige; want ik heb heden veel geleden in den droom om Zijnentwil.
  2. Maar de overpriesters en de ouderlingen hebben den scharen aangeraden, dat zij zouden Bar‑Abbas begeren en Jezus doden.
  3. En de stadhouder antwoordende zeide tot hen: Welken van deze twee wilt gij, dat ik u zal loslaten? En zij zeiden: Bar‑Abbas.
  4. Pilatus zeide tot hen: Wat zal ik dan doen [met] Jezus, Die genaamd wordt Christus? Zij zeiden allen tot hem: Laat Hem gekruisigd worden!
  5. Doch de stadhouder zeide: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer, zeggende: Laat Hem gekruisigd worden!

 

EEN EN DERTIGSTE PREDIKATIE

PILATUS WAST ZIJN HANDEN VAN HET BLOED, DAT DE JODEN OP ZICH EISEN. BAR-ABBAS WORDT LOSGELATEN.

MATTHEÜS 27:24-26a                             

  1. Als nu Pilatus zag, dat hij niet vorderde, maar veel meer [dat er] oproer werd, nam hij water en wies de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig aan het bloed dezes Recht­vaardigen; gijlieden moogt toezien.
  2. En al het volk antwoordende zeide: Zijn bloed [kome] over ons en over onze kinderen.
  3. Toen liet hij hun Bar‑Abbas los.

 

TWEE EN DERTIGSTE PREDIKATIE

CHRISTUS WORDT GEGESELD, MET DOORNEN GEKROOND EN IN ZIJN KONINKLIJK AMBT BESPOT.

JOHANNES 19:1-4                                     

  1. Toen nam Pilatus dan Jezus, en geselde [Hem].
  2. En de krijgsknechten, een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten [die] op Zijn hoofd, en wierpen Hem een purperen kleed om,
  3. En zeiden: Wees gegroet, Gij Koning der Joden! En zij gaven Hem kinnebakslagen.
  4. Pilatus dan kwam wederom uit, en zeide tot hen: Zie, ik breng Hem tot ulieden uit, opdat gij wetet, dat ik in Hem geen schuld vind.

 

DRIE EN DERTIGSTE PREDIKATIE

ZIET DEN MENS.

JOHANNES 19:5-7                                     

  1. Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon, en het purpe­ren kleed. En [Pilatus] zeide tot hen: Zie, de Mens.
  2. Als Hem dan de overpriesters en de dienaars zagen, riepen zij, zeggende: Kruis [Hem], kruis [Hem]! Pilatus zeide tot hen: Neemt gijlieden Hem en kruist [Hem]; want ik vind in Hem geen schuld.
  3. De Joden antwoordden hem: Wij hebben een wet, en naar onze wet moet Hij sterven, want Hij heeft Zichzelven Gods Zoon gemaakt.

 

VIER EN DERTIGSTE PREDIKATIE

PILATUS’ LAATSTE RECHTSONDERZOEK AAN CHRISTUS, EN UITERSTE POGING TOT ZIJN LOSLATING. DOCH DE JODEN SCHREEUWENDE, WERPEN HEM DES KEIZERS VRIENDSCHAP TEGEN.

JOHANNES 19:8-12                                   

  1. Toen Pilatus dan dit woord hoorde, werd hij meer bevreesd;
  2. En ging wederom in het rechthuis, en zeide tot Jezus: Van­waar zijt Gij? Maar Jezus gaf hem geen antwoord.
  3. Pilatus dan zeide tot Hem: Spreekt Gij tot mij niet? Weet Gij niet, dat ik macht heb U te kruisigen, en macht heb U los te laten?
  4. Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van boven gegeven was; daarom, die Mij aan u heeft overgeleverd, heeft groter zonde.
  5. Van toen af zocht Pilatus Hem los te laten; maar de Joden riepen, zeggende: Indien gij Dezen loslaat, zo zijt gij des keizers vriend niet; een iegelijk die zichzelven koning maakt, wederspreekt den keizer.

 

VIJF EN DERTIGSTE PREDIKATIE

PILATUS OP HET AANDRINGEN DER JODEN, VEROORDEELT CHRISTUS, EN GEEFT HEM OVER TER KRUISIGING.

JOHANNES 19:13-16                                 

  1. Als Pilatus dan dit woord hoorde, bracht hij Jezus uit, en zat neder op den rechter­stoel, in de plaats, genaamd Lithostrótos, en in het Hebreeuws Gabbatha.
  2. En het was de voorbereiding van het pascha, en omtrent de zesde ure; en hij zeide tot de Joden: Zie, uw Koning!
  3. Maar zij riepen: Neem weg, neem weg, kruis Hem! Pilatus zeide tot hen: Zal ik uw Koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning dan den keizer.
  4. Toen gaf hij Hem dan hun over, opdat Hij gekruist zou worden.

 

ZES EN DERTIGSTE PREDIKATIE

CHRISTUS WORDT UITGELEID, EN SIMON VAN CYRENE GEDWONGEN ZIJN KRUIS TE HELPEN DRAGEN.

MATTHEÜS 27:31,32                                

  1. En toen zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den mantel af en deden Hem Zijn klederen aan en leidden Hem heen om te kruisigen.
  2. En uitgaande, vonden zij een man van Cyréne, met name Simon; dezen dwongen zij, dat hij Zijn kruis droeg.

 

ZEVEN EN DERTIGSTE PREDIKATIE

CHRISTUS VAN EEN MENIGTE VROUWEN BEKLAAGD EN BEWEEND, VERMAANT HEN TE DENKEN OM HUN EIGEN ELLENDEN, EN JERUZALEMS ONDERGANG.

LUKAS 23:27-31                                        

  1. En een grote menigte van volk en van vrouwen volgde Hem, welke ook weenden en Hem beklaagden.
  2. En Jezus Zich tot haar kerende zeide: Gij dochters van Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over uzelven en over uw kinderen.
  3. Want zie, er komen dagen in welke men zeggen zal: Zalig [zijn] de onvruchtbaren, en de buiken die niet gebaard heb­ben, en de borsten die niet gezoogd hebben.
  4. Alsdan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons; en tot de heuvelen: Bedekt ons.
  5. Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden?

 

ACHT EN DERTIGSTE PREDIKATIE

CHRISTUS GEBRACHT OP GOLGOTHA, WORDT ALDAAR GEDRENKT MET GEMIRREDE WIJN, GEKRUISIGD, EN ZIJN KLEDEREN WORDEN VERDEELD.

MARKUS 15:22-25                                    

  1. En zij brachten Hem tot de plaats Golgotha, hetwelk is, overgezet zijnde, Hoofdsche­delplaats.
  2. En zij gaven Hem gemirreden wijn te drinken; maar Hij nam [dien] niet.
  3. En het was de derde ure, en zij kruisigden Hem.

 

NEGEN EN DERTIGSTE PREDIKATIE

HET OPSCHRIFT DER BESCHULDIGING VAN CHRISTUS OP HET KRUIS, BOVEN ZIJN HOOFD GESTELD, DEZE IS DE KONING DER JODEN.

JOHANNES 19:19-22                                 

  1. En Pilatus schreef ook een opschrift en zette [dat] op het kruis; en er was geschreven: JEZUS DE NAZARÉNER, DE KONING DER JODEN.
  2. Dit opschrift dan lazen velen van de Joden; want de plaats, waar Jezus gekruist werd, was nabij de stad; en het was ge­schreven in het Hebreeuws, in het Grieks, [en] in het Latijn.
  3. De overpriesters dan der Joden zeiden tot Pilatus: Schrijf niet: De Koning der Joden; maar, dat Hij gezegd heeft: Ik ben de Koning der Joden.
  4. Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, [dat] heb ik geschreven.

 

VEERTIGSTE PREDIKATIE

CHRISTUS BIDT VOOR ZIJN VIJANDEN.

LUKAS 23:34                                              

  1. En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.

 

EEN EN VEERTIGSTE PREDIKATIE

EEN DER MOORDENAARS WORDT BEKEERD, EN KRIJGT DE TOEZEGGING VAN HET PARADIJS.

LUKAS 23:39-43                                        

  1. En een van de kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde Hem, zeggende: Indien Gij de Christus zijt, verlos Uzelven en ons.
  2. Maar de andere antwoordende bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt?
  3. En wij toch rechtvaardiglijk, want wij ontvangen [straf], waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.
  4. En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.
  5. En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.

 

TWEE EN VEERTIGSTE PREDIKATIE

CHRISTUS WORDT VAN DE OVERSTEN EN ALLE SOORTEN VAN HET VOLK GELASTERD EN BESPOT.

MATTHEÜS 27:39-43                               

  1. En die voorbijgingen lasterden Hem, schuddende hun hoof­den,
  2. En zeggende: Gij, Die den tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelven. Indien Gij de Zone Gods zijt, zo kom af van het kruis.
  3. En desgelijks ook de overpriesters met de schriftgeleerden en ouderlingen en farizeeën [Hem] bespottende, zeiden:
  4. Anderen heeft Hij verlost, Hij kan Zichzelven niet verlos­sen. Indien Hij de Koning Israëls is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven.
  5. Hij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem [wel] wil; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon.

 

DRIE EN VEERTIGSTE PREDIKATIE

CHRISTUS SPREEKT ZIJN MOEDER AAN, EN BEVEELT ZE AAN JOHANNES.

JOHANNES 19:25-27                                 

  1. En bij het kruis van Jezus stonden Zijn moeder en Zijner moeders zuster Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Mag­daléna.
  2. Jezus nu, ziende [Zijn] moeder, en den discipel dien Hij liefhad, daarbij staande, zeide tot Zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon.
  3. Daarna zeide Hij tot den discipel: Zie, uw moeder. En van die ure aan nam haar de discipel in zijn [huis].

 

VIER EN VEERTIGSTE PREDIKATIE

DE ZON WORDT VERDUISTERD, CHRISTUS’ ERBARMELIJKE KLACHT OVER DE VERLATING VAN ZIJN VADER WORDT MISDUID.

MATTHEÜS 27:45-49                               

  1. En van de zesde ure aan werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe.
  2. En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem zeggende: ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI? Dat is: Mijn God, Mijn God, Waarom hebt Gij Mij verlaten?
  3. En sommigen van die daar stonden, [zulks] horende, zeiden: Deze roept Elia.
  4. En terstond een van hen [toe]lopende, nam een spons, en [die] met edik gevuld hebbende, stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken.
  5. Doch de anderen zeiden: Houd op, laat ons zien, of Elías komt om Hem te verlossen.

 

VIJF EN VEERTIGSTE PREDIKATIE

CHRISTUS ROEPT UIT, MIJ DORST, HET IS VOLBRACHT. EN ZIJN GEEST BEVELENDE IN DES VADERS HANDEN, STERFT.

JOHANNES 19:28-30                                 

  1. Hierna Jezus, wetende, dat nu alles volbracht was, opdat de Schrift zou vervuld worden, zeide: Mij dorst.
  2. Daar stond dan een vat vol edik, en zij vulden een spons met edik, en omlegden ze met hysop, en brachten ze aan Zijn mond.
  3. Toen Jezus dan den edik genomen had, zeide Hij: Het is volbracht; en het hoofd buigende, gaf den geest.

 

ZES EN VEERTIGSTE PREDIKATIE

VELE EN MACHTIGE WONDERTEKENEN NA CHRISTUS’ DOOD.

MATTHEÜS 27:51-54                               

  1. En zie, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden; en de aarde beefde, en de steenrotsen scheurden.
  2. En de graven werden geopend, en vele lichamen der heili­gen, die ontslapen waren, werden opgewekt;
  3. En uit de graven uitgegaan zijnde na Zijn opstanding, kwamen zij in de heilige stad en zijn velen verschenen.
  4. En de hoofdman over honderd, en die met hem Jezus bewaar­den, ziende de aardbe­ving en de dingen die geschied waren, werden zeer bevreesd, zeggende: Waarlijk, Deze was Gods Zoon.

 

ZEVEN EN VEERTIGSTE PREDIKATIE

DE BEENDEREN DER MOORDENAARS WORDEN GEBROKEN, MAAR AAN CHRIS­TUS IS GEEN BEEN GEBROKEN, ZIJN ZIJDE DOORSTOKEN ZIJNDE, GEEFT WATER EN BLOED UIT.

JOHANNES 19:31-37                                 

  1. De Joden dan, opdat de lichamen niet aan het kruis zouden blijven op den sabbat, dewijl het de voorbereiding was (want die dag des sabbats was groot), baden Pilatus, dat hun benen zouden gebroken en zij weggenomen worden.
  2. De krijgsknechten dan kwamen, en braken wel de benen des eersten en des anderen, die met Hem gekruist was;
  3. Maar komende tot Jezus, als zij zagen dat Hij nu gestorven was, zo braken zij Zijn benen niet;
  4. Maar een der krijgsknechten doorstak Zijn zijde met een speer, en terstond kwam er bloed en water uit.
  5. En die het gezien heeft, die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig, en hij weet, dat hij zegt hetgeen waar is, opdat ook gij geloven moogt.
  6. Want deze dingen zijn geschied, opdat de Schrift vervuld worde: Geen been van Hem zal verbroken worden.
  7. En wederom zegt een andere Schrift: Zij zullen zien in Welken zij gestoken hebben.

 

ACHT EN VEERTIGSTE PREDIKATIE

CHRISTUS’ BEGRAFENIS VERZOCHT, EN BEZORGD VAN JOZEF VAN ARIMA­THEA, EN VEREERD VAN NICODEMUS.

MATTHEÜS 27:57-61                               

  1. En als het avond geworden was, kwam een rijk man van Ari­mathéa, met name Jozef, die ook zelf een discipel van Jezus was.
  2. Deze kwam tot Pilatus en begeerde het lichaam van Jezus. Toen beval Pilatus, dat [hem] het lichaam gegeven zou worden.
  3. En Jozef het lichaam nemende, wond hetzelve in een zuiver fijn lijnwaad.
  4. En legde dat in zijn nieuw graf, hetwelk hij in een steen­rots uitgehouwen had; en een groten steen [tegen] de deur des grafs gewenteld hebbende ging hij weg.
  5. En aldaar was Maria Magdaléna en de andere Maria, zittende tegenover het graf.